Siegfried Bracke en de stand van België

Eergisteren ben ik naar de laatste presentatie geweest van de stand van het land volgens Siegfried Bracke, voormalig VRT-journalist en nu boegbeeld van N-VA. Ik geef hieronder eerst een algemene beschouwing van de presentatie en daarna ga ik in op het eerste deel van de presentatie die Bracke gaf. Soms ga ik akkoord (vooral als het over het einde van de loopbaan gaat), vaak ga ik niet akkoord. Niet zozeer omdat de cijfers fout zijn, maar wegens de selectiviteit van de cijfers. Ten slotte wordt nergens aangetoond hoe het confederalisme de oplossing zou kunnen zijn voor de problemen die aangehaald worden.

  1. Algemene beschouwing

Bracke wil met cijfers aantonen dat het niet goed gaat met België. De boodschap is dat België niet werkt en moet hervormd worden. Wat opvalt is dat er niet gezegd wordt dat België globaal gezien het slechtst scoort van alle Europese landen. Er wordt weliswaar regelmatig eens gezegd dat België op een bepaalde indicator het slechtst scoort in vergelijking met onze buurlanden of de Scandinavische landen, maar nooit wordt België  de “zieke man van Europa” genoemd, ook niet als de penibele situatie van Duitsland rond 2005 de revue passeert (die toen wel de “zieke man van Europa” werd genoemd). Dat is alvast een groot contrast met wat Bart De Wever zei in in december 2010, toen hij België wél vergeleek met Duitsland rond 2005 en besloot dat België nu ook de zieke man van Europa was.

Maar de geesten evolueren blijkbaar, ook bij N-VA. Diezelfde Bart De Wever zegt immers in een inteview van februari 2013 impliciet net het omgekeerde van wat hij in december 2010 zei. Joël De Ceulaer legt hem het volgende voor:

U zegt vaak dat we Noord-Europese belastingen betalen voor Zuid-Europese dienstverlening. Maar België is wel een van de beste landen ter wereld om te wonen, zegt The Economist.

(De Ceulaer verwijst allicht naar ‘Where to be born in 2013’ van The Economist, waar België hoog in de ranking staat (plaats 15) en ironisch genoeg net boven Duitsland (plaats 16))

De Wever antwoordt het volgende:

En als ik pleit voor hervormingen, is het net om dat in stand te kunnen houden. Het riedeltje dat het hier toch zo goed is, doet mij denken aan mijn vader. Toen hij terminaal ziek was, bleef hij elke dag zeggen: ik weet wat ik heb, ik weet niet wat ik krijg. Hij koesterde de levenskwaliteit die hij nog had, maar kwijnde wel almaar verder weg.’

(eigen onderlijning)

Geen tegenspraak van Bart De Wever wat de uitspraak betreft dat België “een van de beste landen ter wereld om te wonen” is, zelfs geen nuancering van deze stelling (ik heb over deze -grotendeels onopgemerkte- U-bocht geblogd).

De presentatie van Bracke moet volgens mij in dezelfde zin bekeken worden: nee, België is niet de rode lantaarn, maar op een aantal vlakken doen we het absoluut niet goed en dus zijn hervormingen nodig zodat we onze welvaart kunnen behouden.

Ik denk dat de meesten het wel eens zijn met deze stelling. Het enige wat dan ontbreekt in de presentatie van Bracke zijn grafieken waarbij België het wél goed blijkt te doen. Zo bijvoorbeeld toont Bracke internationale rangschikkingen waar België het slecht doet, maar geen enkele waar België het goed doet, zoals de rangschikking die The Economist maakte waarvan hierboven sprake.

2. Specifiek

Bracke spreekt van 3 tijdbommen: Dexia, de eurocrisis en de vergrijzing. Hij begint echter met de staatsschuld.

Staatsschuld

De schuldratio van België wordt vergeleken met Spanje, Nederland, Duitsland en Frankrijk. Met 104,5% is de Belgische schuldratio inderdaad het hoogste van dit clubje landen. Maar dit is niet-seizoensgebonden ratio van 104,5%, terwijl de verwachte staatsschuld voor 2013 op 101,4% wordt geschat (cijfers Ameco, de databank van de Europese Commissie). Maar ook dan is de Belgische schuldratio de hoogste.

Belangrijker is echter dat deze hoge schuldratio moeilijk kan gekoppeld worden met de slechte werking van België. De Belgische schuldratio is de laatste twintig jaar immers spectaculair gedaald van 137% in 1993 tot 84% in 2007. En deze topprestatie wordt internationaal erkend. The Economist schreef in juli 2011

Most surprising, perhaps, maddeningly ungovernable Belgium is being held up by many as a model for debt-crippled euro-zone governments. Belgium was once the most indebted country in the EU, with a debt-to-GDP ratio peaking at 134% in 1993. But it steadily reduced that to 84% by 2007.

Toen de economische crisis toesloeg, steeg de schuldratio terug tot 100%. Maar de schuldratio steeg in bijvoorbeeld Frankrijk en Nederland sterker dan bij ons, ondanks het feit dat België hogere rentelasten moet betalen en ondanks het feit dat de bankencrisis ons veel meer gekost heeft dan in de buurlanden (Bracke spreekt in zijn presentatie van 15 miljard euro voor Dexia alleen al, of ongeveer 4 procentpunt van het BBP).

Wat later in de presentatie toont Bracke een grafiek met de evolutie van het primair saldo (begrotingssaldo zonder rentelasten). Hij laat zien dat dit primair saldo sterk afneemt sinds 2000, maar hij vergeet te zeggen dat bij onze vier buurlanden (NL-DL-FR-UK) en de Scandinavische landen (DK-ZW-FI) er ook een daling van het primair saldo gebeurde én dat het primair saldo in België bijna steeds hoger lag dan in deze andere landen: in de periode 1992-2012 heeft België gedurende 20 van de 21 jaar een primair saldo dat hoger ligt dan het gemiddelde van de 7 buur- en/of toplanden. Onder meer deze figuur komt uit een blogpost van maart 2013 die ik daarover schreef:

primairsaldo21jr

Helaas werd de evolutie van de overheidsschuld nergens getoond door Bracke. Het volledige verhaal van de Belgische schuldratio is dan ook eerder een pleidooi voor België dan ertegen.

Dexia

Over Dexia weet ik zelf te weinig om cijfers te bevestigen, tegen te spreken of eventueel te nuanceren. Ik neem aan dat Dexia inderdaad slecht geleid is (zoals zoveel banken, maar bij Dexia lijkt het toch nog een graad erger geweest te zijn), en dat sommige politici inderdaad verantwoordelijk kunnen gesteld worden (zoals zoveel andere bestuurders van banken).

Echter, Bracke is niet consequent als hij stelt dat Dexia en de bankencrisis ons zoveel geld gekost hebben. Hij zou, zoals hiernet uitgelegd, de link moeten gelegd hebben met de staatsschuld, waarvan de stijging voor een groter stuk dan elders kan verklaard worden door de bankencrisis.

Bovendien lijkt de N-VA-oplossing voor alle aangehaalde problemen, namelijk confederalisme, absurd voor dit probleem. Het waren immers – voor zover ik weet- vooral Vlaamse politici die zitting hadden in de raad van bestuur van Dexia. Hoe kan confederalisme dan een oplossing zijn voor dit probleem?

Duitsland en de eurocrisis

Duitsland wordt vaak als het grote voorbeeld aangehaald. In 2005 was het nog de ‘zieke man van Europa’ en nu heeft het een begroting in evenwicht en lage werkloosheidscijfers.

Deze cijfers spreken voor zich. Alleen wordt ook nu niet getoond dat dit enkel kon gebeuren doordat Duitsland in de eurozone zit. De sterke prestatie van Duitsland is er voor een groot deel ten koste van anderen. Het vraagt wat uitleg om de mechanismen te verklaren en ik verwijs dan ook naar mijn blogpost van juli ll.

Kapot besparen

Volgens Bracke heeft België zich niet kapot bespaard. Hij gebruikt daarvoor helaas nominale cijfers voor overheidsuitgaven die ook Noels en Van de Cloot gebruikt hebben in maart 2013. Dat is volgens mij misleidend. Ik heb hierover indertijd ook geblogd (3 keer zelfs: zie deel 1, deel 2 en deel 3).

Bovendien denk ik dat het “niet besparen” in dit geval ook de beste beleidskeuze was, zeker in de eerste jaren na het uitbreken van de financiële crisis. Als alle private partijen plots beseffen dat ze te veel schulden hebben (een ‘Minsky moment’), dan gaan ze besparen om de schulden af te bouwen. Dat leidt tot een lagere vraag naar goederen en diensten en al snel tot een recessie. Als dan ook nog eens de overheid bespaart, dan verergert de recessie en komen we in een negatieve spiraal (want mensen worden ontslagen, wat leidt tot een nog lagere vraag, wat de crisis op zijn beurt verergert, waardoor er nog meer mensen worden ontslagen…).

Dat België zich niet kapot bespaard heeft, is misschien één van de redenen dat de schuldratio minder snel gestegen is dan bijvoorbeeld in Frankrijk en Nederland. Voor mee info, lees wat over fiscal multipliers.

Vergrijzing

Het verhaal over de vergrijzing ondersteun ik het meest. Ja, wij Belgen hebben een te lage werkzaamheidsgraad en die moet dringend naar omhoog.

De oorzaak van de lage werkzaamheidsgraad wordt echter te gemakkelijk in de hoge loonkosten gezocht. Dat is volgens mij moeilijk te rijmen met wat je in de cijfers ziet. Een figuur uit een blogpost van april 2013:

werkzaamheidsgraadMenWomen

Hieruit blijkt dat de Belgische mannen niet zoveel minder werken dan elders in de buurlanden en de Scandinavische landen. Het loopt pas fout op het einde van de loopbaan. Dat is wellicht grotendeels te verklaren doordat de lonen bij ons gelinkt zijn met de leeftijd (via de anciënniteit), waardoor oudere werknemers veel meer kosten dan elders. Doordat deze oudere werknemers bij ons zo duur zijn, prijzen ze zichzelf uit de markt, wat bijvoorbeeld leidt tot een roep om brugpensioen en een lage werkzaamheidsgraad van oudere werknemers. Enkel in Frankrijk kosten oudere werknemers ongeveer zoveel als bij ons, en ook daar is de werkzaamheidsgraad onder oudere werknemers erg laag.

Dus hier ga ik mee in het verhaal van Bracke, namelijk dat de werkzaamheidsgraad naar omhoog moet. Maar Bracke rept met geen woord over ons concept van loonvorming op anciënniteit, terwijl het volgens mij net wél de hoofdoorzaak is, veel meer dan de algemene loonkosten.

Waar Bracke het volgens mij ook bij het rechte eind heeft, is zijn vaststelling dat allochtonen in België veel minder aan het werk zijn dan elders. Hij wijt het aan het totaal fout gelopen migratiebeleid, en voor zover ik daar iets over weet, lijkt me dat correct: we hebben een royale gezinshereniging toegelaten, terwijl economische immigratie nog steeds taboe is. Ik denk dat dit de beste manier is om immigranten in een slecht daglicht te stellen.

En nog veel meer…

Dit is slechtste het eerste deel van de presentatie van Bracke. Het ging ook nog over belastingen, wat we terugkrijgen van de overheid, pensioenen, gezondheidszorg, ambtenaren,… Tijd en zin ontbreken me om dit allemaal te behandelen, maar de boodschap was duidelijk: België werkt niet en het confederalisme gaat het allemaal oplossen.

Ik heb geprobeerd om van een aantal cijfers aan te tonen dat ze selectief zijn en dat België het nog niet zo slecht doet. Ik ben bereid om hierover in discussie te treden, zowel over de behandelde cijfers als over het tweede deel dat ik niet behandeld heb.

Nog dit: het feit dat Siegfried Bracke overvloedig cijfers gebruikt, waardeer ik ten zeerste. Opinions are cheap, facts are expensiveZonder cijfers kan je geen echte discussie hebben. Maar het geven van cijfers is niet het einde van de discussie, veeleer het begin ervan.

Hoe flexibel is de Belgische arbeidsmarkt?

Hieronder probeer ik daar een deel van een antwoord op te geven. Ik bekijk hiervoor in welke mate de werkloosheidsgraad evolueert met de economische conjunctuur. Als de economie sterk groei, zijn er meer mogelijkheden om aan een job te geraken. Als werklozen werkelijk in grote mate onvrijwillig werkloos zijn, dan moet in een groeiende economie de werkloosheid navenant dalen. Omgekeerd, als de economie traag groeit of zelfs krimpt, dan zal de werkloosheid stijgen en leiden tot onvrijwillig werklozen (immers, mensen die voordien aan het werk waren, verliezen hun job).

De figuur hieronder berekent voor de periode 1960-2012 per decennium de correlatie tussen de groei van de werkloosheidsgraad en de economische groei. De beschouwde landen zijn de België, het gemiddelde van zeven buur- en/of toplanden (NL-DL-FR-UK-DK-SW-FI), nog eens Frankrijk apart en de VS. Landen met een flexibele arbeidsmarkt zullen een hoge correlatie vertonen, die bovendien negatief is (hoge economische groei, leidt tot daling van werkloosheid). De vertikale as is dan ook geïnverteerd.

correlatie

Uit de figuur blijkt dat de VS (blauwe lijn) de hoogste correlatie heeft, wat we ook kunnen verwachten, aangezien de Amerikaanse arbeidsmarkt beschouwd wordt als zeer flexibel. Ook de zeven buur- en/of toplanden (groene lijn) hebben een vrij hoge correlatie. Frankrijk (gele lijn), dat beschouwd wordt als een land met een inflexibele arbeidsmarkt doet het de laatste dertig jaar ongeveer even goed als het gemiddelde van de zeven buur- en/of toplanden. België (zwarte lijn), daarentegen, heeft een zeer lage correlatie die het laatste decennium scherp gedaald is, wat wijst op een inflexibele arbeidsmarkt.

Goede en slechte flexibiliteit

De lage correlatie van België in het laatste decennium zou echter ook een goede zaak kunnen zijn: stel dat deze veroorzaakt wordt doordat in de huidige crisis de werkloosheid maar weinig afnam, door bijvoorbeeld maatregelen van technische werkloosheid. Op die manier konden de bedrijven hun werknemers in dienst houden, maar toch deels een werkloosheidsuitkering geven. Als de economie dan terug aantrekt, kan het bedrijf gemakkelijk zijn productie opvoeren.

Je zou dus kunnen spreken van “slechte” correlatie (namelijk dat werkloosheid sterk zou stijgen in een crisis) en “goede” correlatie (namelijk dat werkloosheid sterk daalt als de economie het goed doet). Om dat na te gaan heb ik de periode 1990-2012 per land opgedeeld in 11 jaren met de hoogste economische groei en 11 jaren met de laagste groei (één jaar valt er tussenuit). Vervolgens wordt de correlatie berekend voor deze twee situaties.

De figuur hieronder geeft de correlatie voor de periode met hoge groei, of de “goede” correlatie. Hieruit blijkt dat de correlatie tussen de werkloosheid en economische groei in België aan de lage kant zit (rood balkje). Als de economie dus relatief sterk groeit, daalt de werkloosheid maar matig. We zouden dan echter graag een hoge correlatie zien, zoals in Nederland (groen balkje).

Het is echter opvallend dat de VS (zwart balkje) een correlatie kennen bij relatief hoge groei die niet veel hoger is dan in België. En de UK, een land waarvan ik ook zou denken dat het een flexibele arbeidsmarkt heeft, heeft een veel lagere correlatie dan België.

correlatie hoge groei

De figuur hieronder geeft de correlatie tijdens de periode van relatief lage groei, of de “slechte” correlatie. Een lage correlatie betekent dat mensen niet massaal hun job verliezen als de economie het minder goed doet. Nu blijkt België het heel goed te doen met de laagste correlatie van alle beschouwde landen.

De VS, daarentegen, die het wat betreft de “goede” correlatie (bij hoge groei) al niet zoveel beter deden dan België, kennen bij lage groei een hoge correlatie. De VS lijken dan het slechtste van twee werelden te hebben: als het minder goed gaat met de economie verliezen mensen snel hun job, maar als het dan terug beter gaat, dan lukt het hen niet in dezelfde mate om terug aan het werk te kunnen. De hoge gemiddelde correlatie van de eerste figuur wordt dan vooral veroorzaakt door “slechte” correlatie.

Nederland is dan weer het spiegelbeeld van de VS: als de economie groeit, dan vinden werklozen makkelijk een job. Als de economie achteruit gaat verliezen relatief weinig mensen hun job (data lopen wel maar tot 2012).

correlatie lage groei

[Let wel, de correlaties zijn berekend voor dezelfde jaren. Het zou best kunnen dat in de VS de werkloosheid snel volgt op een crisis en dat er in België een zekere vertraging optreedt wegens rigiditeiten. Een correlatie tussen jaar N van de economische groei en jaar N+1 van de werkloosheid zou dit kunnen oplossen.]

Op basis van deze cijfers blijken er voordelen verbonden te zijn aan de inflexibele Belgische arbeidsmarkt, namelijk dat bij relatief lage groei de werkloosheid maar matig stijgt. Maar er is ook een keerzijde van de medaille: de werkloosheid daalt ook maar matig als de economie het goed doet. En blijkbaar kan Nederland -op basis van deze cijfers- die keerzijde vermijden.

De babyboomers werken meer dan de vorige generatie

In een eerdere blogpost schreef ik over wat volgens mij een belangrijk probleem is waarmee België kampt: de lage werkzaamheidsgraad van de oudere werknemers. Ik herhaal twee figuren uit die blogpost en ga vervolgens dieper in op wat die twee figuren tonen. Op die manier probeer ik meer inzicht te geven wat de werkzaamheidsgraad betreft, en vooral de evolutie ervan.

De eerste figuur die ik eerder postte is een figuur met de werkzaamheidsgraad per leeftijdscategorie in België en een gemiddelde van de 7 buur- en/of toplanden. De werkzaamheidsgraad wordt berekend als het aantal werkenden gedeeld door het aantal personen (van die leeftijdscategorie).

werkzaamheidsgraadALL

Bron: Oeso

De rode lijn geeft de (niet-gewogen) gemiddelde werkzaamheidsgraad van de zeven buur- en/of toplanden (hierna: “de benchmark”). De blauwe lijn geeft dezelfde gegevens voor België. De groen balkjes geeft het verschil tussen deze twee. Hieruit blijkt dat België voor alle leeftijdscategorieën een lagere werkzaamheidsgraad kent dan de benchmark. Het verschil is echter nauwelijks significant voor de jonge werknemers.

Vanaf de leeftijd van 45 jaar zakt de werkzaamheidsgraad sneller in België en voor de categorie van 55-64 jaar is het verschil zeer groot: er zijn in de zeven buur- en/of toplanden bijna 19 op 100 mensen in de leeftijdscategorie 55-64 jaar méér aan het werk dan in België. De voornaamste reden is volgens mij de loonvorming op anciënniteit (zoals in de eerder vermelde blogpost uitgelegd).

Maar er is ook al een daling van de werkzaamheidsgraad vanaf 45-54 jaar. Om dat te verklaren, is het nodig te kijken naar een gelijkaardige figuur als hierboven, maar opgesplitst volgens geslacht. Dat wordt getoond in de onderstaande figuur. Mannen worden voorgesteld door vierkantjes, vrouwen door bolletjes. De balkjes geven het verschil tussen België en 7 buur- en/of toplanden.

werkzaamheidsgraad

Bron:  Oeso

Uit de bovenstaande figuur is het duidelijk dat de daling van de werkzaamheidsgraad vanaf de leeftijdscategorie 45-54 jaar nagenoeg volledig verklaard wordt doordat vrouwen plots minder werken. Deze figuur suggereert dat Belgische vrouwen van 45-54 jaar afhaken, terwijl in de 7 beschouwde landen vrouwen van die leeftijd gemiddeld meer lijken te werken dan vroeger. Anderzijds lijkt er niet echt een probleem te zijn met mannen van die leeftijd: ze werken 2,7 procentpunt minder dan de “benchmark”, slechts 0,5 procentpunt minder dan de Belgische mannen van 35-44 jaar.

In wat volgt probeer ik de bovenstaande figuur te verklaren en meer inzicht te geven in de evolutie van de werkzaamheidsgraad. Ik baseer me hiervoor op cijfers van de Oeso die de werkzaamheidsgraad per leeftijdscategorie geven: ik maak vier “generaties”, zoals in de bovenstaande figuur (25-34, 35-44, 45-54 en 55-64). De Oeso-gegevens beginnen vanaf 2001, dus kan ik twee “foto-opnames” maken: wat is de werkzaamheidsgraad van de verschillende “generaties” in 2001 en wat is die in 2011. Ik kan ook de evolutie geven van een “cohorte”, bijvoorbeeld wat was de werkzaamheidsgraad van vrouwen die 35-44 jaar waren in 2001 en wat is deze nu van diezelfde vrouwen in 2011, die dan 45-54 jaar zijn.

Ik kan op die manier de werkzaamheidsgraad van mannen en vrouwen op twee manieren vergelijken:

– BINNEN één generatie (of “cohort”): het gaat dan om dezelfde mensen op verschillende leeftijd

– TUSSEN twee generaties: het gaat dan om verschillende mensen op dezelfde leeftijd.

Vrouwen binnen één generatie

De figuur hieronder geeft de werkzaamheidsgraad van vrouwen binnen één generatie. De vierkantjes tonen de werkzaamheidsgraad in 2011, de ruitjes tonen de werkzaamheidsgraad in 2001. De cohortes (generaties van dezelfde mensen) hebben telkens dezelfde kleur.

Bekijk de evolutie van de werkzaamheidsgraad van vrouwen die nu 45-54 jaar zijn (blauw): deze vrouwen blijken 1 procentpunt meer te werken in vergelijking met toen zij tien jaar jonger waren. De vorige figuur suggereerde nog dat Belgische vrouwen die nu 45-54 jaar zijn lijken af te haken, maar dat is het allerminst: er zijn relatief weinig Belgische vrouwen van die leeftijd die werken (ten opzichte van de “benchmark”), maar dat komt omdat ze ook tien jaar geleden niet aan het werk waren. Meer nog, de evolutie is positief: meer vrouwen van die “cohorte” werken in vergelijking met toen ze tien jaar jonger waren.

Wat wel duidelijk een pijnpunt blijft, is het massaal afhaken van vrouwen die 55-64 jaar zijn: iets meer dan 30% van deze vrouwen werkt nu nog, terwijl meer dan 55% van diezelfde vrouwen nog aan het werk waren toen ze tien jaar jonger waren. Een daling met 25 procent punt (en dus bijna een halvering van de toen werkende vrouwen).

Vrouwen-BinnenGen

Mannen binnen één generatie

De figuur hieronder geeft hetzelfde, maar dan voor mannen.

Bekijk opnieuw de leeftijdscategorie van 45-54 jaar (blauw): deze mannen blijken 5,3 procentpunt minder te werken in vergelijking met toen zij tien jaar jonger waren. De eerdere figuur, echter, suggereerde nog dat er niet echt een probleem was met Belgische mannen die nu 45-54 jaar zijn: ze werkten slechts 2,7 procentpunt minder dan de “benchmark”, maar er stoppen toch relatief veel mannen met werken.

Wat ook hier duidelijk een pijnpunt is, is het massaal afhaken van mannen die 55-64 jaar zijn: iets meer dan 45% van deze mannen werkt nu nog, terwijl meer dan 80% van diezelfde mannen nog aan het werk waren toen ze tien jaar jonger waren. Een daling met bijna 38 procentpunt (en dus bijna een halvering van de toen werkende mannen).

Mannen-BinnenGen

Vrouwen tussen twee generaties

De onderstaande figuur vergelijkt twee generaties vrouwen, dus verschillende vrouwen van dezelfde leeftijd. Hieruit blijkt dat vrouwen in elke leeftijdscategorie meer aan het werk zijn dan vrouwen tien jaar geleden in diezelfde leeftijdscategorie. En de stijging is groter naarmate de vrouwen ouder zijn. Zo bijvoorbeeld werken in de leeftijdscategorie 55-64 jaar 16 procentpunt meer vrouwen dan tien jaar gelden, relatief gezien zelfs een verdubbeling (van 15,6 procent naar 31,6 procent). Er zijn dan wel veel te veel vrouwelijke babyboomers die te vroeg stoppen met werken, maar in vergelijking met tien jaar geleden doen ze het blijkbaar wél goed.

Hetzelfde verhaal met de jongere leeftijdscategorieën: 13,3 procentpunt meer vrouwen van 45-54 jaar werken nu in vergelijking met vrouwen die tien jaar geleden 45-54 jaar waren; 8,2 procentpunt meer vrouwen van 35-44 jaar werken nu in vergelijking met vrouwen die tien jaar geleden 35-44 jaar waren, en de huidige vrouwen van 25-34 jaar werken 1,2 procentpunt meer. Gezien de economische crisis zijn dit opmerkelijke cijfers.

Vrouwen-TussenGen

Mannen tussen twee generaties

De onderstaande figuur, ten slotte, vergelijkt twee generaties mannen. Hieruit blijkt dat enkel de mannen in de hoogste leeftijdscategorie meer werken dan vroeger: in de leeftijdscategorie 55-64 jaar werken 10,8 procentpunt meer mannen dan tien jaar gelden, relatief gezien bijna een derde meer (van 35,1 procent naar 46 procent). Er zijn ook hier veel te veel mannelijke babyboomers die te vroeg stoppen met werken, maar in vergelijking met tien jaar geleden doen ze het blijkbaar wél goed, hoewel de evolutie bij de vrouwen nog beter is.

Het verhaal is minder rooskleurig met de jongere leeftijdscategorieën: 0,5 procentpunt meer mannen van 45-54 jaar werken nu in vergelijking met mannen die tien jaar geleden 45-54 jaar waren; 2,4 procentpunt minder mannen van 35-44 jaar werken nu in vergelijking met mannen die tien jaar geleden 35-44 jaar waren, en de huidige mannen van 25-34 jaar werken zelfs 2,8 procentpunt minder.

Mannen-TussenGen

Ik vermoed dat deze negatieve cijfers voor mannen van 25-44 jaar vooral te verklaren zijn door de economische crisis. Dat dit niet geldt voor vrouwen kan wellicht verklaard worden doordat vrouwen een inhaalbeweging moesten maken (de mannelijke werkzaamheidsgraad kon bij wijze van spreken enkel dalen), en eventueel ook door het invoeren van de dienstencheques (vrouwen die vroeger vooral in het zwart werkten worden nu wel geteld) en door het feit dat de huidige generatie vrouwen vrouwen hoger opgeleid is dan tien jaar geleden.

Mijn conclusie: de babyboomers haken te snel af, maar ze doen dat minder snel dan tien jaar geleden. Wat het beleid betreft: op basis van deze cijfers lijkt de grootste opgave erin te bestaan om de huidige werkende mannen en vrouwen van 45-54 jaar aan het werk te houden. En dat ondersteunt nogmaals het pleidooi om de loonvorming op anciënniteit te doorbreken.

Wanneer moet een land aan loonmatiging doen?

Op de Eurotop te Brussel van 14 maart ll. gaf Mario Draghi, voorzitter van de Europese Centrale Bank, een presentatie over de economische situatie in de eurozone en de fundamenten van economische groei. De presentatie bevatte onder meer onderstaande slide.

slide Draghi

Deze 6 figuren geven voor 6 landen de evolutie van het loon per werknemer en de productiviteit (gegevens komen van AMECO). De productiviteit is gedefinieerd als reële productie per werknemer, dus aangepast voor inflatie. Zoals duidelijk te zien is stijgen de lonen per werknemer in Portugal, Frankrijk, Spanje en Italië veel sterker dan de reële productie per werknemer. In Oostenrijk en zeker in Duitsland is dit niet of veel minder het geval. Het spreekt voor zich dat als het loon per werknemer veel sterker stijgt dan de productie per werknemer de concurrentiekracht achteruit gaat. Frankrijk en de andere landen zouden op het eerste gezicht dringend aan loonmatiging moeten doen, zoals Duitsland gedaan heeft. Naar verluidt was François Hollande, de Franse president, dan ook heel stilletjes na afloop van de presentatie.

Zoals gezegd is de productiviteit in de getoonde grafieken de reële productie per werknemer (de kleine lettertjes onderaan zeggen “Productivity is defined as real GDP per employee”) en dus aangepast voor inflatie. Het loon per werknemer dat getoond wordt is echter in nominale termen, dus niet aangepast voor inflatie. Dat laatste staat niet aangeduid op de slide, en maakt natuurlijk een groot verschil. De vraag die sommigen zich dan ook stelden was of de ECB aan misleiding doet of op zijn minst ideologisch vooringenomen is. Immers, de evolutie van de reële productiviteit vergelijken met de nominale loonevolutie lijkt op appels met peren vergelijken.

En dat is het ook, of toch deels, want in een muntunie worden de zaken complexer.

Reële lonen volgen reële productiviteit

De figuren hierboven van de ECB geven de indruk dat de lonen binnen Frankrijk, Portugal, Spanje  en Italië veel sterker stijgen dan de productiviteit, wat resulteert in een daling van de concurrentiekracht. Maar omdat het nominale loon per werknemer vergeleken wordt met de reële productie per werknemer kan je op basis van die grafieken geen uitspraak doen. Daarvoor moet je het nominale loon per werknemer vergelijken met de nominale productie per werknemer (dus beide niet aangepast aan de inflatie), of het reële loon per werknemer vergelijken met de reële productie per werknemer (dus beide wel aangepast aan de inflatie). Wat je niet mag doen is een nominale evolutie vergelijken met een reële evolutie.

Hieronder staan vier figuren die de evolutie in reële termen, dus aangepast aan inflatie, geeft voor Duitsland, België, Frankrijk en PIIGS (= het gemiddelde van de euro-periferie: Portugal, Ierland, Italië, Griekenland en Spanje); gegevens komen ook van AMECO. De volle lijn geeft het reële loon per werknemer, de gestreepte lijn geeft de reële productie per werknemer. De verticale as loopt nu niet tot 150, maar slechts tot 116: de verschillen tussen de landen zijn dus plots veel kleiner. Bovendien blijkt duidelijk dat de evolutie van het loon zeer sterk de evolutie van de productiviteit volgt: er is nergens sprake van een reële loonstijging die veel groter is dan de reële productiviteitsstijging, integendeel:

– In België is sinds 1999 de reële loonstijging 7,6% of nagenoeg gelijk aan de reële productiviteitsstijging.

– In Duitsland is de reële loonstijging 7%, of 2,6 procentpunt lager dan de reële productiviteitsstijging.

– In Frankrijk is het net omgekeerd: de reële loonstijging is 11,6% of 2,6 procentpunt hoger dan de reële productiviteitsstijging.

– In de periferie (PIIGS) is in 2012 de reële loonstijging 10,4% of 4,6 procentpunt lager dan de reële productiviteitsstijging. Merk ook op dat gedurende de hele periode 1999-2007 (dus vóór de crisis) de reële productiviteitsstijging groter was dan de reële loonstijging.

Op basis van deze figuren, is het duidelijk dat de periferie in 2012 haar concurrentiekracht in reële termen het meest zag verbeteren ten opzichte van 1999, aangezien de reële productiviteit sterker steeg dan de reële lonen, nog meer dan in Duitsland, net de omgekeerde boodschap die de figuren van Draghi en de ECB geven.

     real compensation vs productivity - BE  real compensation vs productivity - GE
 real compensation vs productivity - FR  real compensation vs productivity - PIIGS

It’s the inflation, stupid!

Die schijnbare tegenstelling, namelijk de periferie die wel en niet aan concurrentiekracht gewonnen heeft, is te verklaren doordat deze landen in een muntunie zitten, en dus dezelfde munt delen.

Dat kan geïllustreerd worden met een fictief voorbeeld. Stel land BE en DL in dezelfde muntunie zitten. De bakkers in land DL en land BE kunnen het eerste jaar 100 broden bakken op 10u tijd, tegen een loon van 10 €/u. Een brood wordt verkocht tegen 2€. Het volgende jaar kunnen de bakkers in beide landen 110 broden bakken op evenveel tijd (10u). De reële productiviteit is in beide landen dus even sterk gestegen (met 10%). Echter, in land DL is er geen inflatie: broden en lonen blijven gelijk, respectievelijk 2€ en 10€/u. In land BE is de inflatie echter 50%, waardoor borden 3€ kosten en lonen 15 €/u zijn.

Stel vervolgens dat je in land BE woont, maar dicht tegen de grens met land DL. Waar zou je je brood kopen? In land DL, natuurlijk, want daar kost een brood slechts 2€, terwijl dit in je eigen land 3€ kost. De broden zijn dus duurder in land BE, ook al zijn de reële lonen en de reële productiviteit in land BE net even sterk gestegen als in land DL. De inflatie heeft de broden gewoon duurder gemaakt: de nominale loonkost blijkt plots relevant te zijn, net omdat land DL en BE in een muntunie zitten. Een handige ondernemer huurt gewoon een vrachtwagen en haalt brood van DL naar BE, waardoor de bakkerseconomie in DL goed zal draaien ten koste van die in BE, ook al is de reële productiviteit in de twee landen gelijk.

Indien BE en DL niet in een muntunie zouden zitten, zou bij ongelijke inflatie tussen de twee landen normaal de munt van BE, met de hoge inflatie, aan waarde verliezen (depreciëren) ten opzichte van de munt in DL, met de lage inflatie (of ook: de munt van DL, het land met lage inflatie, zal aan waarde winnen (appreciëren) ten opzichte van de munt in BE). In dit voorbeeld zouden de BE-euro’s met 50% depreciëren ten opzichte van de DL-euro’s (of de DL-euro’s zouden met 50% appreciëren). Dat zou betekenen dat het DL-brood, gerekend in BE-euro’s, opnieuw even duur wordt, waardoor de concurrentiepositie van de BE-bakker ten opzichte van de DL-bakker terug hersteld wordt.

In een muntunie is dat echter per definitie onmogelijk aangezien de twee landen dezelfde munt hebben.

In het voorbeeld is land DL uiteraard Duitsland, en land BE België en de rest van de eurozone. De evolutie van de reële productiviteit ten opzichte van de reële loonkost is in de landen van de eurozone gelijklopend geweest; het gaat enkel om verschillen in nominale evoluties. Het draait dus nagenoeg volledig om verschillen in inflatie.

Onafhankelijke centrale banken en de ironie van een muntunie

Het probleem dat zich dus heeft voorgedaan is geen probleem van divergerende reële competitiviteit in de de eurozone, maar wel een divergentie wat betreft de inflatie in de verschillende landen van de eurozone, met als gevolg een divergerende nominale competitiviteit.

Het is de taak van de ECB om de inflatie op 2% te houden. Maar die doelstelling geldt globaal, voor de hele de eurozone. Dat er verschillen zijn tussen de verschillende landen is bij mijn weten geen expliciet probleem voor de ECB, en ze heeft er, denk ik, ook de middelen niet voor om de inflatie in de verschillende landen op één lijn te krijgen. De vraag is dan: wie kan dan wel de nationale inflatie in de verschillende landen van de eurozone op één lijn houden, zodat de nominale loonstijging min of meer gelijk is?

Hier en daar lees ik dat economen de politieke overheden in de periferie verantwoordelijk stellen voor de slechte concurrentiepositie van hun land. Als ik, bijvoorbeeld, Koen Schoors (UGent) goed begrijp, dan stelt deze dat de overheidsuitgaven in de periferie de nominale loonsstijging in de hand gewerkt hebben (ook al bleef het overheidsbeslag in bijvoorbeeld Spanje op een relatief laag niveau). Daarmee lijkt prof. Schoors te zeggen dat de verantwoordelijkheid bij de nationale politieke overheden ligt om via fiscaal beleid (overheidsuitgaven en -inkomsten) de inflatie te temperen of aan te wakkeren.

De politieke overheid verantwoordelijk stellen voor de nationale inflatie zou echter heel absurd zijn, en wel op twee vlakken. Ten eerste is in het verleden de taak om de inflatie te beheren aan de centrale bank toevertrouwd en onafhankelijk van de politieke overheid, net omdat de politieke overheden niet vertrouwd konden worden dat ze deze taak naar behoren konden uitvoeren.

Ten tweede, is er een coördinatieprobleem: in het verleden is de inflatie in de periferie en andere landen van de eurozone sterker gestegen dan in Duitsland. Maar even goed geldt dat in Duitsland de inflatie te traag was. Je kan dus ook de verantwoordelijkheid, of een deel ervan, bij Duitsland leggen.

De onderstaande grafiek geeft de gemiddelde jaarlijkse inflatie van de lidstaten in de periode 1999-2012, op basis van de BBP deflator (dus niet de consumentenindex CPI). Hieruit blijkt dat geen enkel land zich houdt aan een gemiddelde inflatie van 2% per jaar. Frankrijk zit er met 2,2% het dichtste bij. Ook België doet het blijkbaar niet slecht met 2,5%. De slechtste leerling van de klas is op basis van deze inflatiemeting echter Duitsland dat  1 procentpunt verwijderd zit van het inflatiedoel. Duitsland zit weliswaar 1 procentpunt onder het inflatiedoel, maar dat doet niet terzake: het doel is 2% of correcter: aiming at below, but close to, 2%.

[De zaken worden nog iets complexer als er gekeken wordt naar de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HPCI), die de ECB gebruikt in haar inflatiedoelstellng. De trend is dan weliswaar dezelfde (Duitsland lager dan de rest), maar Duitsland zit wat betreft de HPCI  exact waar het moet zitten: onder, maar dicht tegen 2%. Het grote verschil in Duitse inflatie volgens de BBP deflator en de HPCI kan ik niet verklaren (de HPCI heeft een vast “mandje van producten” terwijl de GDP deflator rekening houdt met de reële gedragsveranderingen waarbij duurdere producten minder gekocht worden; de inflatie volgens GDP deflator is dus normaal een beetje lager dan de inflatie volgens de HPCI, maar het verschil in Duitsland tussen de HPCI en de BBP deflator is 0,9 procentpunt; dat verschil is veel groter dan in de andere landen.]

inflatie

Besluit

Het probleem van concurrentiekracht in de periferie (en in België en Frankrijk) ten opzichte van Duitsland heeft weinig of niets te zien met een te grote stijging van de reële lonen ten opzichte van de reële productiviteit: die evoluties zijn in alle landen immers sterk gelijklopend. Het probleem zit in de divergerende inflatie in de verschillende landen. Zonder een muntunie is dat niet echt een probleem, omdat de wisselkoers zich dan aanpast. De problemen zijn er enkel en alleen doordat men in een muntunie zit en de nominale verschillen niet uitgevlakt kunnen worden door een vlottende wisselkoers.

Als wat ik hierboven schrijf klopt, dan is het niet correct om eenzijdig aan de periferie (en België en Frankrijk) een loonmatiging op te leggen, omdat er niets mis is met de evolutie van de reële loonkost en van de reële productiviteit. Men zou dan immers even goed aan Duitsland kunnen opleggen om meer inflatie te creëren (en stijgende nominale lonen). Dat zou volgens mij sowieso een betere optie zijn, omdat het alternatief een nominale loondaling in de periferie is, en dat is moeilijk en pijnlijk.

Die sterkere nominale loonstijging in de periferie en België en Frankrijk ten opzichte van Duitsland werd aangedreven door een divergerende nationale inflatie (gemeten volgens de BBP deflator). De Europese Centrale Bank heeft volgens mij echter niet de opdracht noch de middelen om de nationale inflatie op één lijn te houden. En dit overlaten aan de nationale overheden via bijvoorbeeld hun fiscaal beleid is helemaal absurd: de belangrijke, onafhankelijke rol die de centrale banken spelen is net ingegeven door het inzicht dat de politieke overheden hier niet geschikt voor zijn.

Een oplossing zou kunnen zijn om in alle landen van de eurozone op te leggen dat de lonen jaarlijks nominaal stijgen met 2%, onafhankelijk van de nationale inflatie. Dat is ook wat professoren Schoors en Peersman onder meer in hun boek De Perfecte Storm voorstellen voor België, ter vervanging van de loonindex. Maar op basis van het bovenstaande zou dit mechanisme in de hele eurozone moeten toegepast worden.

Zou de EU-boete voor België terecht zijn? – deel 2

Afgelopen zondag publiceerde ik een blogtekst over de dreiging van een Europese boete omdat België niet aan de begrotingsdoelstellingen hield voor 2012. Op basis van de cijfers in die blogpost was mijn conclusie dat een boete onterecht zou zijn, omdat Frankrijk en Nederland geen boete zullen krijgen hoewel ze slechter presteren.

Op Twitter kreeg ik interessante reacties van onder meer Peter De Keyzer, hoofdeconoom bij BNP Paribas Fortis, en Koen De Leus, senior econoom bij KBC. Deze laatste stelde dat de verbetering van het structurele begrotingstekort niet voldoet aan de afspraken. Structureel betekent dat het begrotingstekort gezuiverd wordt voor conjuncturele effecten (dus zonder de automatische stabilisatoren), maar ook voor zaken zoals de Dexia-nasleep die België ongeveer 0,7% van het BBP kostte. Hij tweette ook deze figuur. Voor 2013 betreft het een raming.

figuurDeLeus

Deze figuur toont dat België in 2012 een structureel begrotingstekort heeft van 3%. Nederland doet het met 2,6% beter; Frankrijk doet het met 3,6% slechter. Maar de verbetering van het structurele tekort is inderdaad veel beter voor Frankrijk en Nederland. Dus omdat deze landen van een slechter niveau begonnen, is men alvast wat Frankrijk betreft milder wat het uiteindelijke niveau betreft, als de evolutie maar goed is.

De vraag is of men ook op andere vlakken hetzelfde gewicht geeft aan de evolutie in plaats van aan het niveau. Op mijn vraag wat de criteria zijn om de begrotingsdoelstellingen op te stellen, antwoordde De Leus: “Criteria o.m. overheidsschuld,vergrijzingskosten, … Middellangetermijndoel structurele begroting Nl. is -0.5% vs Be.: +0.75%”.

Wat betreft de overheidsschuld, is de evolutie deze, sinds 2007 (dus voor de crisis):

publicdebtBEFRNL

Bron: Ameco

De Belgische schuldratio is sinds 2007 gestegen met 15,6 procentpunt van het BBP. Frankrijk steeg met 26 procentpunt, en Nederland eveneens met 26 procentpunt. Ook sinds 2010 is de stijging veel sterker in Frankrijk en Nederland, bijna het dubbele in procentpunten als in België. En de projecties voor 2014 geven sterker stijgingen voor Nederland (+4.6), en zeker voor Frankrijk (+6.0), in vergelijking met België (+2.5). Dus ondanks het feit dat België een zwaardere intrestlast heeft en relatief meer problemen met haar banken, houdt zij haar schuldratio toch beter onder controle dan Frankrijk en Nederland. En het is België die een boete zou krijgen?

Het is niet ondenkbaar dat België de schuldratio beter onder controle kon houden net omdat het haar structureel begrotingstekort niet sneller heeft teruggedrongen, zoals gevraagd door de Europese Commissie. Ondertussen lijkt men inderdaad wat af te stappen van het geloof dat als overheden in een recessie overal en tegelijk besparen er groei gecreëerd kan worden. Ik denk ook dat inflatie een rol gespeeld heeft in de betere prestaties van België (wat op langere termijn kan leiden tot verlies aan concurrentievermogen wegens het mechanisme van automatische loonindexatie, iets wat de federale regering ondertussen wel min of meer heeft aangepakt).

Dit wil absoluut niet zeggen dat de Belgische overheden dit structurele begrotingstekort niet moet verbeteren. Maar de vraag is tegen welke snelheid deze fiscale consolidatie moet gebeuren. Economen zoals Olivier Blanchard, hoofdeconoom bij het IMF, zeggen dat ze het eigenlijk niet weten. De evidentie lijkt te gaan in de richting van nu minder en later meer, in plaats van omgekeerd. Veel hangt waarschijnlijk af van de context. Wat België betreft, met zijn open economie en hoge overheidsschuld, ben ik wel van mening dat er meer bespaard zou kunnen worden. België zou dan wel een free ride nemen op de landen die niet besparen.

Samenvattend, als de begrotingsregels van Europa ervoor moeten zorgen dat de overheidsfinanciën houdbaar blijven, dan is de evolutie van de schuldratio waarschijnlijk één van de beste criteria die men kan hanteren. En België blijkt het  in vergelijking met Frankrijk en Nederland veel beter gedaan te hebben tijdens de crisis, ondanks het feit dat België hoge intrestlasten heeft en relatief meer heeft moeten betalen voor haar banken. Een boete lijkt dan ook niet op zijn plaats.

Zou de EU-boete voor België terecht zijn?

België zou wel eens een boete kunnen krijgen omdat ze haar begrotingsdoelstelingen niet haalde. Voor Karel De Gucht ligt de schuld bij de N-VA, omdat de Europese Commissie blijkbaar ook rekening houdt met de laatste drie jaar (en niet enkel 2012). De Gucht:

België heeft niet gedaan wat het zou moeten doen en wat het moest doen op structureel vlak. Er is drie jaar lang een beperking van het tekort nodig met 0,75 procent, dus 2,25 procent op drie jaar. Dat is niet het geval. Daarnaast moest het tekort voor 2012 onder de 3 procent blijven. Ook dat is niet het geval. Dus op die twee criteria worden de doelstellingen niet gehaald. De Commissie staat voor een dilemma en zal zich op 29 mei uitspreken

Deze tekst gaat niet over wie de schuld heeft. Ik vraag me wel af waarom enkel België een boete zou krijgen, en bijvoorbeeld niet ook Frankrijk en Nederland. Ik geef hieronder voor 3 domeinen telkens 2 grafieken die volgens mij aantonen dat België het op alle relevante criteria beter doet dan Nederland en Frankrijk. Alle data komen van Ameco.

Alvast mijn conclusie: als België dan toch een boete zou krijgen en deze landen niet, dan begrijpt deze geïnteresseerde burger -die het debat van dichtbij volgt- het niet meer. En ik zou dan graag willen weten wat de economische verantwoording is voor een boete voor België, en geen boete voor Nederland of Frankrijk. Een verantwoording die publiek gegeven moet worden, bijvoorbeeld in een hoorzitting in het Belgische federale parlement. Het zou het democratisch deficit waar de Europese Commissie zo aan lijdt, wat kunnen verminderen. Men zal dan bijvoorbeeld kunnen uitleggen waarom er gesaneeerd moet worden (en of men rekening houdt met bepaalde drempels), maar ook welke definities men gebruikt om het ‘structureel tekort’, de ‘output gap’ en de NAWRU te berekenen en welke assumpties men daarvoor gebruikt.

1. Begrotingstekort in 2012 en het gemiddelde over 2010-2012

De onderstaande figuur toont het begrotingstekort in 2012 van de meeste eurolanden. Zoals te zien is, scoort België niet goed en niet slecht: indien de PIGS-landen niet worden meegerekend, dan staat België nummer 5 in een rijtje van 8 (Euro17, het gewogen gemiddelde in de Eurozone, wordt niet meegerekend). Middenmoot, eerder aan de slechte kant, dus. Nederland en Frankrijk doen het met een begrotingstekort van respectievelijk 4.1% en 4.8% beduidend slechter. Daarenboven werd het tekort van België in 2012 met 0,7% verzwaard door nog eens een Dexia-nasleep, dus dat deel is niet structureel (of in ieder geval geen gevolg van beleid van deze regering of van de laatste drie jaren).

budgetdeficit2012

Indien we het gemiddelde begrotingstekort bekijken van de laatste drie jaren, dan geeft dit de onderstaande figuur (dezelfde landen). België staat nu plaats 6 van 8: dat betekent dat België het in 2012 beter doet dan het gemiddelde van 2010-2012, dus de prestatie van België kent relatief gezien een positieve evolutie. Bemerk dat Nederland en Frankrijk achter België staan met respectievelijk een gemiddeld tekort van 4.6% en 5.7%. Maar ook met een positieve evolutie in absolute termen, onder meer mogelijk gemaakt doordat ze van een groter tekort kwamen.

budgetdeficit20102012

In België was het tekort in 2009 5,5%, net zoals in Nederland. In Frankrijk was het 7%. Op drie jaar tijd moest België dit verbeteren met 2,25%, maar België is slechts verbeterd met 1,6%; Nederland met 1,5%. Frankrijk, komende van 7%, heeft het verbeterd met 2,7%. Beter dan België en Nederland, maar komende van een groter tekort. Overigens, indien de Dexia-nasleep er niet zou geweest zijn, dan was het begrotingstekort op drie jaar tijd verminderd met… 2.3%, net wat de Europese Commissie vraagt (zie citaat De Gucht – of betreft die 2,25% enkel structurele verminderingen? En wat is dat dan?)

2. Primair begrotingstekort in 2012 en het gemiddelde over 2010-2012

Het begrotingstekort is wat de Europese Commissie in het oog houdt, maar het zegt niet zozeer iets over de onderliggende prestatie van een land. Immers, in het begrotingstekort zit ook de intrest die betaald moet worden op de overheidsschuld. De overheidsschuld is natuurlijk relevant, maar dat is een last uit het verleden; voor België een grote last, vooral gemaakt in de jaren ’70 en ’80, gevolgd door een indrukwekkende sanering in de periode ’93-’07, omdaarna terug te stijgen door de crisis (zoals in alle andere landen).

Om de huidige prestaties te beoordelen, zou men beter het begrotingstekort zonder de intrestbetalingen beschouwen. Dat is het zogenaamde primair begrotingstekort (primary deficit – in Ameco: ‘net borrowing excluding  interest’). De onderstaande figuur geeft dit voor 2012. Nu staat België met een primair begrotingstekort van 0.5% op plaats 4 van 8. Bemerk dat Nederland en Frankrijk nog steeds achterop zitten, met een primair deficit van meer dan 2%.

primarybudgetdeficit2012

Indien we dezelfde gegevens bekijken voor het gemiddelde van de laatste drie jaren, dan geeft dat de volgende figuur. België heeft een gemiddelde van -0.4% en staat nu op plaats 3 wat betekent dat we een licht negatieve evolutie hebben gehad de laatste drie jaren. Nederland en Frankrijk hebben gemiddeld grotere primaire tekorten (respectievelijk 2.6% en 3.2%), maar hebben wel een positieve evolutie gehad (komende van een groter tekort). De kloof met België blijft echter groot.

primarybudgetdeficit20102012

3. Overheidsschuld in 2012 en de verandering ten opzichte van 2010

De onderstaande figuur toont de overheidsschuld (in % BBP) in 2012. Zoals gekend doet België het niet goed wat betreft de overheidsschuld, met een schuldratio in 2012 van 100%. Maar zoals gezegd is dat, zeker wat België betreft, een last uit het verleden en heeft België in goede tijden de schuldratio drastisch weten af te bouwen (hier een uitgebreid verhaal). En bijvoorbeeld Frankrijk zit ook al met een schuldratio van 90%; Nederland doet het met 71% duidelijk beter. Maar het niveau van de schuldratio is duidelijk niet een alleszeggend criterium, gezien Spanje wat dat betreft plots beter doet dan Frankrijk en België, terwijl Spanje wel tot de probleemlanden behoort.

grosspublicdebt2012

Wat betreft de overheidsschuld is het volgens mij belangrijker om naar de evolutie van de staatsschuld te kijken. En ja, die gaat voor België naar omhoog, maar elders vaak nog sterker. De onderstaande figuur geeft de procentpunt verandering van de staatsschuld in 2012 ten opzichte van 2010. In België steeg deze met 4.1 procentpunt, in Frankrijk en  Nederland met respectievelijk 4.4 en 8 procentpunt.

grosspublicdebt2012vs2010

Conclusie

Op bijna alle criteria doet België het beter dan Frankrijk en Nederland (en de PIGS-landen). Het enige waarop België slechter scoort wat betreft deze figuren is de overheidsschuld, maar nogmaals, dat is een last uit het verleden en men kan België hier niet jaar na jaar op afrekenen. Men kan misschien wel een grotere inspanning vragen van België om die schuld te verminderen, maar dan wel met een beoordelingscriterium dat geen rekening houdt met die last uit het verleden. Men kan bijgevolg het primair begrotingstekort en de evolutie van de staatsschuld bekijken. Wel, op beide vlakken doet België het een pak beter dan Frankrijk en Nederland.

Ik spreek me in deze tekst niet uit of en in welke mate België meer had kunnen doen. Dat is niet de vraag die ik wou beantwoorden. De vraag is of een boete voor België terecht zou zijn, en dan is een vergelijking met andere landen aangewezen. Op basis van de bovenstaande gegevens denk ik dat het niet terecht zou zijn dat België wel en Nederland en Frankrijk geen boete krijgen. Is dat toch het geval, dan verdient de Belgische burger volgens mij een duidelijke uitleg van de bevoegde Commissaris, en liefst in een publieke hoorzitting in het federale parlement.

 

Besparen of niet besparen: wie heeft gelijk?

Voorafgaand aan de begrotingscontrole was er in de Belgische media een hele discussie over de noodzaak om te besparen of niet. De aanleiding voor deze discussies was de vaststelling dat de economische groei in 2013 zal tegenvallen, waardoor het geplande begrotingstekort groter zal zijn dan 2.15%, het cijfer dat met de Europese Commissie was afgesproken.

De liberalen wilden vasthouden aan de 2.15%, terwijl de PS een groter begrotingstekort wou toelaten, “om ons niet kapot te besparen”. De PS kreeg steun uit onverwachte hoek: economen van een aantal grootbanken in België pleitten eveneens om wat soepeler te zijn. Ze voegden er wel meteen aan toe dat er in de plaats meer structurele besparingen moeten zijn “onder meer door de aanpak van de vergrijzing en de hervorming van de pensioenen en de arbeidsmarkt”.

De hoofdeconomen steunden hierbij op de vaststelling dat het terugdringen van overheidsuitgaven tijdens een recessie de economische groei meer vertraagt dan voordien werd aangenomen. De zogenaamde fiscal mutliplier is hoger dan 0, meer dan waarschijnlijk hoger dan 1. Het is een vaststelling die Olivier Blanchard van het IMF ook al gedaan heeft. Expansionary austerity of, mooier in het Nederlands, snoeien om te groeien werkt dus niet. Dat is wat je bijvoorbeeld in de UK  ziet.

Hieronder som ik vijf punten op die volgens mij belangrijk zijn in dit debat, vier punten zijn algemeen en één punt is specifiek voor België.

1. Een belangrijke nuance die economen maken is dat de fiscal multiplier afhankelijk is van de staat van de economie. De fiscal multiplier is hoog (= negatieve impact op de economische groei is hoog) als de economie in een recessie zit die veroorzaakt wordt door een vraaguitval, een situatie waar we nu in zitten. Gezinnen en bedrijven zijn op dit ogenblik wereldwijd schulden aan het afbouwen en consumeren daardoor minder, waardoor er minder vraag naar producten en diensten is. Als in een dergelijke situatie de overheid ook nog eens minder gaat uitgeven, dan belandt je in een negatieve spiraal en lagere economische groei.

2. Als de economie het goed doet, dan is de fiscal multiplier laag, misschien zelfs negatief (= weinig negatieve of zelfs positieve impact op de economische groei). Dat betekent dat het verminderen van de overheidsuitgaven tijdens goede tijden stimulerend kan zijn voor de economie. Sommigen repliceren dat de overheid niet bespaart tijdens goede tijden (wat ze dus zou moeten doen) en argumenteren dat het dan maar nu moet gebeuren, in slechte tijden, ook al heeft dat een negatieve impact, want anders komt het er toch niet van. Maar dat is verkeerde logica: two wrongs don’t make a right.

3. De fiscal mutliplier is niet enkel afhankelijk van de staat van de economie, maar is ook afhankelijk van de aard van de overheidsuitgaven. De fiscal multiplier zou lager zijn (dus impact op economische groei minder negatief) als de overheidsconsumptie wordt aangepakt. De negatieve impact zou groter zijn als de investeringen worden verminderd. Daarenboven kunnen deze investeringen gefinancierd kunnen worden tegen een historische lage rente, ook voor België, wat impliceert dat de investeringsbeslissing sowieso sneller positief wordt (want de netto actuele waarde van de investering zal sneller positief zijn als de rente laag staat).

4. Op basis van de bovenstaande drie punten is het duidelijk: besparen zorgt onder de huidige omstandigheden voor een negatieve spiraal en draait uiteindelijk negatief uit. Maar als je specifiek naar België kijkt, dan is dit plots niet meer het geval. Prof. Gert Peersman (UGent) heeft recent aangetoond dat de fiscal multiplier voor België ongeveer nul is, zelfs iets onder nul (maar dat is niet statistische significant), wat betekent dat besparingen op de overheidsuitgaven zelfs een licht positieve impact hebben op de groei. Als de analyse van prof. Peersman klopt, dan werkt ‘snoeien om te groeien’ wel in België, zij het heel licht. Maar belangrijk is dat overheidsbesparingen de groei niet doen afnemen.

Dat overheidsbesparingen in België niet leiden tot lagere groei gaat in tegen de recente analyses en vaststellingen. Is België dan zo speciaal anders dan de andere landen? Ja en nee.

Ja, want België is een kleine en open economie, dat, zoals prof. Peersman uitlegt, vooral productie exporteert en consumptie importeert. Dat betekent dat als de overheid haar consumptie zou verhogen, dit vooral ten gunste komt van het buitenland (onze handelspartners), met weinig positieve impact op de Belgische economische groei. De stimulerende maatregelen zouden weglekken. Maar ook omgekeerd, de consumptie verlagen komt vooral ten koste van het buitenland, met weinig negatieve impact op de Belgische economische groei. Vandaar ook een lage fiscal multiplier.

Nee, want als de landen waar België naar exporteert ook hun overheidsconsumptie zouden terugschroeven, dan zou dit een negatief effect hebben op onze export en dus op onze productie. Het opmerkelijke is dus dat de Belgische fiscal multiplier voor wat betreft Belgische overheidsuitgaven nul is, maar dat de Belgische fiscal multiplier voor wat de buitenlandse overheidsuitgaven betreft wellicht wel positief is.

Door als enige onze uitgaven te verminderen, neemt België bijgevolg een gratis ritje op onze handelspartners (free ride). En dat gratis ritje is heen-en-terug: door de Belgische overheidsuitgaven te verminderen, verminderen we de import uit de andere landen en doordat de  andere landen hun overheidsuitgaven niet verminderen, kunnen we onze productie handhaven. Eerlijk gezegd, de twee vorige paragrafen zijn  speculatief, want ik ken hier geen onderzoek over, maar het lijkt me aannemelijk.

In ieder geval doet België zeer waarschijnlijk aan free riding als ze de overheidsuitgaven vermindert terwijl onze handelspartners dit niet doen. Normaal gezien wordt free riding negatief bekeken, omdat het niet meer is dan profiteren van anderen. In dit geval is het volgens mij echter wel te verantwoorden. België heeft immers een hogere overheidsschuld dan de andere (kern)landen, waardoor het voor ons moeilijker is om nog grotere tekorten te boeken. Bovendien kunnen de andere landen ons niet verwijten dat we die hoge overheidsschuld niet aangepakt hebben in het verleden: België heeft de laatste 20 jaar een echte topprestatie afgeleverd wat betreft het verminderen van de overheidsschuld (en dat zeg ik niet alleen), dus als we nu even een free ride nemen om die inspanningen niet volledig teniet te doen, dan is dat niet zo onethisch.

Het betekent ook dat je andere resultaten zou krijgen indien de analyse van prof. Peersman toegepast wordt op de hele eurozone: mijn verwachting is dat de fiscal multiplier voor de eurozone wél positief zal zijn, wat trouwens de stelling van de Belgische free ride zou ondersteunen.

5. Als laatste punt iets wat ik volledig mis in het begrotingsdebat terwijl het de logica zelve zou moeten zijn: een discussie over de huidige begroting zou altijd moeten kaderen in een discussie  over de langetermijnimpact van, jawel, structurele hervormingen op de begroting. Wat dit betreft kunnen we nog iets leren van de begrotingsdiscussie in de VS. Het gaat in de VS heel vaak over de impact op lange termijn. Zo bijvoorbeeld wordt het begrotingsvoorstel van Paul Ryan, de Republikeinse kandidaat-vice-president, aangevallen omdat hij niet specifieert hoe hij op lange termijn zijn belastingsverminderingen zal financieren en hoe geprojecteerde inkomsten en uitgaven zullen evolueren. En met lange termijn wordt een horizon bedoeld die veel verder gaat dan 2020. De analyses gebeuren trouwens door de Congressional Budget Office (CBO), een gerespecteerde overheidsinstantie.

Het grote voordeel van deze langetermijndiscussies is dat structurele hervormingen dan sowieso veel meer gewicht krijgen en dat automatisch het begrotingssaldo van het huidige jaar minder belangrijk wordt. En terecht, omdat het begrotinssaldo van één bepaald jaar ook door toevalligheden wordt bepaald, die niet structureel zijn. Ik denk dat veel economen hiervoor pleiten. Dat is trouwens ook het uiteindelijke resultaat geweest van deze begrotingscontrole, maar wel met heel wat politiek gehakketak.

Mijn conclusie

Ja, in België moeten we besparen, ook al nemen we daardoor waarschijnlijk een free ride op de landen die niet besparen. Daarenboven moet er vooral bespaard worden op consumptie en niet op investeringen en moet tegelijk de nadruk liggen op structurele hervormingen, zoals de hervorming van het einde van de loopbaan, want daar doet België het veel slechter dan gemiddeld. Een discussie over de impact op veel langere termijn is daarvoor belangrijk.

En stop ook het alarmisme! Het is zo dat België het niet goed doet op sommige domeinen, zoals de arbeidsmarkt, maar daar wordt aan gewerkt (zowel met de latere pensioenleeftijd als de komende fiscale hervorming; toch een eis van zowat alle partijen).

En op tal van vlakken doet België het wél goed. Meer nog, we zijn een topland om in te wonen, zelfs Bart De Wever erkent dat.

Misleidende stijgende overheidsuitgaven – deel 2

Waarover deel 1 ging

Een paar weken terug gebruikten zowel Geert Noels als Ivan Van de Cloot nominale cijfers om de stijging van de primaire overheidsuitgaven aan te klagen: uit deze cijfers (en door de selectie van landen) bleek dat België de sterkste stijging had van de overheidsuitgaven.

Ik schreef daarover een blogpost, want ik kon er echt niet bij dat twee prominente economen -al dan niet bewust- op een dergelijke manier de publieke opinie misleiden: het gebruik van nominale cijfers is in deze context immers totaal verkeerd. Je moet de cijfers corrigeren voor inflatie en economische groei door ze uit te drukken in procent van het BBP.

En je moet een selectie van landen nemen met wie je België wil vergelijken. Ik neem steeds dezelfde 7 landen: Frankrijk, Nederland, Duitsland, UK, Denemarken, Zweden en Finland. Ik neem deze landen omdat het buur- en/of toplanden zijn. Je kan ook op deze selectie kritiek hebben, maar het lijkt me toch al een betere selectie dan pakweg Griekenland en Portugal, die momenteel niet als voorbeeld gelden (wat betreft de sociaal-economische toestand).

Ik heb in mijn blogpost de procentuele verandering genomen van de overheidsuitgaven gedeeld door het BBP (zoals dat werd gedaan voor de nominale cijfers die Noels en Van de Cloot gebruikten). Dat gaf  het onderstaande resultaat. België heeft nu duidelijk niet meer de grootste stijging van de overheidsuitgaven. Het zit nu mooi in de middenmoot van de beschouwde buur- en/of toplanden, vlak in de buurt van Nederland en UK.

uitgavenbuurtop

Een econoom reageert

Ik heb heel wat reactie gekregen op deze blogpost (onder meer deze vond ik wel leuk), maar er kwam geen mea culpa van Noels of van Van de Cloot, noch een reactie.

Vandaag heb ik wel een reactie gekregen van een prominente econoom (in direct message via Twitter). De persoon zei me dat mijn methode van berekenen, namelijk de procentuele verandering van de overheidsuitgaven/BBP, even misleidend is. Ik zou de procentpunt verandering moeten tonen.

De procentuele stijging bereken je als volgt (voor België): in 2012 zijn de totale overheidsuitgaven 53,9%. In 2007 waren deze 48,2%. De procentuele stijging is dan (53,9 -48,2)/48,2 = 11,8%, zoals te zien op de figuur.

De procentpunt-stijging

De procentpunt-stijging bereken je gewoon door de twee niveaus van elkaar af te trekken: 53,9 -48,2 = 5,7 procentpunt. Als we de methode van de procentpunt-stijging hanteren, dan geeft dit volgende figuur:

procentpunt

Dat geeft inderdaad een verschil: België stijgt van de vierde naar de derde plaats, maar het verschil met Nederland was en is niet groot. Met anderen woorden, de procentuele stijging gaf reeds een goed beeld (enkel Finland en Denemarken zijn ook nog omgewisseld van plaats). En deze methode is zeker niet “even misleidend”.

Maar de opmerking die ik van de econoom kreeg is volgens mij wel deels terecht. Immers, als je de procentuele stijging geeft, zoals ik deed, dan geef je landen die initieel (in 2007) een groot overheidsbeslag hebben een voordeel: de stijging wordt dan immers gedeeld door het overheidsbeslag in 2007.

Waarom toch procentueel

Maar toch is het te verdedigen om een procentuele stijging te tonen. De stijging van de overheidsuitgaven is er grotendeels gekomen door de economische crisis. Door deze crisis gaat elke overheid met een sociale zekerheid automatisch meer uitgeven (relatief t.o.v. BBP). Echter, landen met een grote SZ dat door de overheid geregeld wordt zullen door de crisis automatisch een groter overheidsaandeel van het BBP krijgen (in procentpunt gerekend) door de  extra SZ-uitgaven in vergelijking met landen met een lagere SZ dat door de overheid wordt geregeld.

Een voorbeeld met twee landen moet dit illustreren. De landen hebben een overheid die enkel en alleen SZ voorziet. De crisis zorgt ervoor dat de SZ-uitgaven in beide landen automatisch met een vijfde stijgen:

– stel land BE heeft een overheid met een SZ van 25% van het BBP in 2007. Door de crisis stijgen de SZ-uitgaven met 20% tot 30% van het BBP. Dit geeft een procentuele stijging van 20% van de overheidsuitgaven, en een procentpunt-stijging van 5% van het BBP

– stel land UK heeft een overheid met een SZ van 20% van het BBP in 2007. Door de crisis stijgen de SZ-uitgaven met 20% tot 24% van het BBP. Dit geeft een procentuele stijging van 20% van de overheidsuitgaven, en een procentpunt-stijging van 4% van het BBP

Het is nu duidelijk dat indien je enkel de procentpunt-stijging zou geven, land UK geflatteerd wordt: hoewel de relatieve impact van de SZ in beide landen gelijk was (een stijging van 20%) is het resultaat voor land UK een stijging met 4 procentpunt, terwijl dit voor land BE 5 procentpunt is. Het lijkt er dus op dat land UK beter presteert, maar dat is niet zo (of dat kan je op basis van deze cijfers niet zeggen). Land UK regelt gewoon minder SZ via de overheid. De extra SZ-uitgaven in land UK zullen dan meer door de privé gedaan worden of gewoon minder gedaan worden. Een land kan kiezen voor minder SZ via de overheid of voor minder SZ tout court. Maar dat zijn ideologische keuzes en zeggen niet noodzakelijk iets over de efficiëntie van een overheid.

Tot slot

Er zijn dus voor- en tegenargumenten om de procentuele dan wel de procentpunt-stijging te tonen. Het meest correcte is misschien om ze dan beiden te tonen en uit te leggen waarom de beide figuren nodig zijn. Maar in dit geval leveren de twee methoden wel grotendeels hetzelfde beeld op. En nominale cijfers in deze context zijn totaal uit den boze.

 

Boekbespreking – ‘De Perfecte Storm’ – Koen Schoors en Gert Peersman

Al meer dan vijf jaar bevindt de wereldeconomie zich in een crisis. Het begon nog vrij onschuldig in de zomer van 2007 met een credit crunch in de financiële sector. Dat werd wat erger in de loop van 2008, maar in september van dat jaar werd door het bankroet van Lehman Brothers een ware ravage aangericht op de financiële markten. Daardoor sloeg de financiële crisis over op de reële economie met een grote wereldwijde economische recessie in 2009. In 2010 kwamen verschillende overheden, vooral in de eurozone, in de problemen, omdat ze hun bankensector moesten redden en sindsdien sukkelen we verder. Daarbovenop komt nog eens de vergrijzing die de overheidsfinanciën verder onder druk zet.

Over die drie crises, van banken, de eurozone en de vergrijzing, schreven Koen Schoors en Gert Peersman het boek ‘De Pefecte Storm’. De auteurs zijn beiden professor Economie aan de universiteit van Gent. Ze trachten op eenvoudige manier te verklaren wat de oorzaken zijn (het zijn er veel) en hoe de verschillende overheden en centrale banken hebben gereageerd.

Banken

Wat de bankencrisis betreft, vermelden de auteurs de gekende oorzaken zoals onder meer de deregulering en het falende toezicht, de rommelkredieten, de rol van de kredietbeoordelaars en de lage rente. Mijns inziens wordt bij deze opsomming twee zaken onderbelicht, ook door Peersman en Schoors. Ten eerste de rol van de kredietbeoordelaars. Deze instellingen zeggen hoe veilig een financieel product is. Zij hebben duidelijk gefaald: de rommelkredieten werden immers door deze instellingen veilig bevonden. Dat bleek achteraf totaal fout te zijn. Erger is dat hun beoordeling zeer waarschijnlijk positief gekleurd werd door een belangenconflict: immers, de kredietbeoordelaars werden door de bedrijven betaald om advies te geven over hoe men financiële producten moest structureren om een zo goed mogelijke beoordeling te krijgen… waarna diezelfde kredietbeoordelaars die producten moesten beoordelen. Het is exact hetzelfde belangenconflict dat in 20041 het faillissement van Enron, een Amerikaanse frauderende energiegigant, mogelijk gemaakt heeft: hier waren het de audit-bedrijven die de boekhouding moesten goedkeuren, maar tegelijkertijd door hetzelfde bedrijf werden ingehuurd als consultant. Als remedie heeft men toen de audit en consultancy opgesplitst (en één van de Big Five, de vijf grote consultancy firma’s, ging failliet). Dat is nog niet gebeurd bij de kredietbeoordelaars.

Een tweede onderbelicht punt is dat grote banken niet bankroet kúnnen gaan. Ze waren én zijn nog steedstoo-big-to-fail. Dat wordt uiteraard wel vermeld door de auteurs, maar volgens mij is het één van de belangrijkste fouten in ons systeem die nog steeds niet opgelost is. Een essentieel kenmerk van de vrije markt is immers dat verkeerd beheerde bedrijven bankroet gaan en dat de goed beheerde bedrijven het marktaandeel overnemen. Dat is een evolutief proces dat ertoe leidt dat de slechte bedrijven verdwijnen en de goede, performante bedrijven overblijven. De aandeelhouders van de slecht beheerde bedrijven spelen bovendien hun geld kwijt, wat een voldoende prikkel moet zijn om goede managers te kiezen voor het bedrijf. Niets daarvan in de wereld van de topbanken. Ondanks het overduidelijke slechte beheer bij de banken, ging enkel Lehman Brothers failliet. Meer nog, de crisis die het bankroet van Lehman Brothers veroorzaakte leerde vooral dat de overheden het geen tweede keer zouden aandurven om een grote bank failliet te laten gaan. Dat betekent echter dat het o zo belangrijke selectiemechanisme dat inherent is aan de vrije markt niet kan werken. En dat is meer dan zomaar een oorzaak: het is essentieel. Christine Lagarde, topvrouw van het IMF, zei het dan ook recent: The bottom line is that we have yet to fix ‘too-big-to-fail’.

Euro

Wat de eurocrisis betreft, wijzen de auteurs op de constructiefouten van de eurozone: een muntunie die gevormd wordt door landen waarvan de economieën onvoldoende goed op elkaar gelijken waardoor één enkel monetair beleid altijd voor bepaalde landen te streng en voor andere lande te laks zal zijn. Bovendien is er geen fiscale unie en is er een lage arbeidsmobiliteit. Dat zijn dan ook meteen belangrijke voorwaarden voor een goede werking van eurozone.

Waar de auteurs echter te gemakkelijk meegaan in het heersende verhaal is dat de eurocrisis veroorzaakt werd door overdreven overheidsconsumptie. Dat klopt niet. Martin Wolf, de bekende columnist van de Financial Times, schreef al in december 2011 dat de oorzaak eerder ligt bij onevenwichten op de lopende rekening: de periferie voerde veel meer in dan ze exporteerde. Het gaat dus eigenlijk om het monetair beleid van de Europese Centrale Bank dat te laks was voor de periferie en te streng voor de kernlanden, waardoor het geld zeer vlotjes zijn weg vond van de kern naar die periferie, om daar, zeker in Spanje, bijvoorbeeld tot een zeepbel in de bouwsector te leiden. De ontsporing van de overheidsbegrotingen is er pas gekomen doordat de bankensector in de problemen kwam (Griekenland is een geval apart).

Het hoofdstuk over hoe de centrale banken gereageerd hebben, en meer specifiek de ECB, vind ik persoonlijk het boeiendst. Het is ingewikkelde materie die ik nog steeds niet volledig denk te begrijpen, maar het wordt heel goed en eenvoudig uitgelegd. De auteurs behandelen onder meer de onafhankelijke rol van de centrale bank, de werking van de conventionele maatregelen, maar ook de meer ingewikkelde onconventionele maatregelen. Voor een goed begrip van de werking van een centrale bank is het hoofdstuk verplichte lectuur. Nergens heb ik een dergelijk toegankelijke uitleg al kunnen lezen.

Het oordeel van de auteurs over wat de centrale banken hebben gepresteerd is overigens positief. Zo schrijven ze: “Het kan niet genoeg benadrukt worden dat de nooit gezien interventies van de centrale banken het financiële systeem van de totale ondergang hebben gered.” Het is aan de centrale banken te danken dat we niet in dezelfde miserie terecht gekomen zijn als in de jaren ‘30.

Vergrijzing

Het laatste, kortere deel gaat over de vergrijzing. De auteurs beginnen met de vaststelling dat België de voorbije crisisjaren al bij al goed doorstaan heeft. Daarna vervallen de auteurs echter in dezelfde mantra als wat nu gebruikelijk is in de Vlaamse publieke opinie: de Belgische overheden lijden volgens de auteurs aan “consumptiedrift”. Het is zeker zo dat de Belgische overheidsuitgaven de laatste jaren sterk gestegen zijn. De vraag is of dit niet normaal is in een recessie en in welke mate België daarin verschilt van haar buurlanden of van de Scandinavische landen. Als je die oefening maakt blijkt België in de middenmoot te zitten. En bovendien kan men zich de vraag stellen of het niveau van de overheidsuitgaven op zich wel betekenis heeft (ik denk het niet). Ook de steeds maar pessimistische toon over de toekomst van de huidige generatie is misplaatst. De jongeren van vandaag zullen het zeer waarschijnlijk beter hebben dan hun ouders, ook na de gestegen herverdeling om de babyboomers een degelijk pensioen en gezondheidszorg te kunnen geven. Alle economen weten dit.

Maar dat betekent niet dat er geen problemen zijn voor de toekomst. Er moeten wel degelijk hervormingen komen, zeker in België, want wij hebben echt een probleem in onze arbeidsmarkt, vooral aan het einde van de loopbaan. De auteurs tonen aan dat we in België veel sneller stoppen met werken dan elders. Ze stellen een aantal hervormingen voor, zoals een verschuiving van belastingen op arbeid naar consumptie. Het is dit brede onderwerp van de vergrijzing en hoe ze te financieren dat ongetwijfeld de komende jaren centraal zal staan in het publieke debat. Daarom had het hoofdstuk over deze problematie wat mij betreft gerust wat meer uitgebreid mogen zijn. Misschien is dat iets voor een volgend boek.

Boekbespreking door Andreas Tirez

De Perfecte Storm, Koen Schoors en Gert Peersman, Borgerhoff&Lamberigts, 2012

Deze boekbespreking verscheen eerst in de nieuwsbrief van Liberales.

 

Hoe sterk zijn overheidsuitgaven gestegen sinds 2007?

Het is en blijft bon ton in België om ons land weg te zetten als onwerkbaar, met een torenhoge overheidsschuld en een onhoudbare stijging van de overheidsuitgaven. Met vaak een ondertoon dat België het slechter doet dan gelijk welk land, vooral op budgettair vlak.

Geert Noels en Ivan Van de Cloot deden het voorbije woensdag opnieuw, met een tweet waarbij ze beiden dezelfde figuur toonden om hun punt te maken.

nominalpublicspending2007

Uit deze figuur blijkt duidelijk dat de overheidsuitgaven bijna overal stegen sinds 2007, maar in België toch het meest. De data komen van Ameco, de databank van de Europese Commissie, en zijn dus betrouwbaar.

Er zijn echter wel wat problemen met deze figuur en met de negatieve beoordeling ervan. Ik bespreek er drie.

1. Nominale cijfers = misleiding

Het eerste probleem vind ik het grootste. De getoonde cijfers zijn immers nominale cijfers. Als je nominale cijfers gebruikt om de stijging van overheidsuitgaven te vergelijken tussen landen, dan doe je aan misleiding.

De reden is eenvoudig: nominale cijfers zijn per definitie niet gecorrigeerd voor inflatie, noch voor de economische groei. Die correctie is echter belangrijk. Als dezelfde diensten  en goederen duurder worden (inflatie), dan worden die ook duurder voor de overheid. Als er dus inflatie is, dan zal de overheid bij ongewijzigd beleid meer uitgeven. En die inflatie verschilt van land per land. En België kende in die periode gemiddeld een hogere inflatie (zie tabel van deze blog voor inflatiecijfers van een paar landen).

Dat geldt ook, maar niet noodzakelijk 1-op-1, voor de economische groei. Als de economie groeit, dan kan het dat de overheid meer uitgeeft, bijvoorbeeld omdat de lonen voor haar ambtenaren mee stijgen met de economische groei.

Om die redenen is het gebruikelijk om de uitgaven van een overheid te delen door de totale economie: ze worden dan gemeten in procent van het BBP. Dat is een veel correctere manier in dit geval. Deze gegevens zijn overigens even toegankelijk via Ameco als de nominale cijfers.

Indien de stijging van de overheidsuitgaven op die manier berekend worden, dan  geeft dit de onderstaande figuur.

uitgaveninBBP

Er is nog steeds een toename in België, maar er zijn landen waar die toename sterker is, zoals Spanje en Ierland, maar ook Nederland. Duitsland en Portugal stijgen het minst, maar stijgen ook. In ieder geval is deze figuur heel wat minder spectaculair dan de eerste figuur.

2. Vergelijk met buur- en/of toplanden

Een tweede opmerking is de selectie van landen. Het valt op dat de Scandinavische landen niet in het rijtje voorkomen. Nochtans zijn het deze landen die beschouwd worden als toplanden om in te wonen. Als België vergeleken moet worden, dan opteer ik om België te vergelijken met haar buurlanden en met Denemarken, Zweden en Finland (ik laat Noorwegen eruit, omdat dit land heel veel gas en olie heeft). Toegegeven, ook dit lijstje is voor discussie vatbaar, maar lijkt me toch al relevanter dan België te vergelijken met Griekenland, Spanje of Portugal, omdat het landen zijn wiens sociaal-economische situatie we niet nastreven.

Als België vergeleken wordt met deze 7 buur- en/of toplanden en gecorrigeerd voor inflatie en economische groei, dan geeft dit de onderstaande figuur. Nu staat België op plaats 4 van 8 wat betreft de stijging van overheidsuitgaven. Dat is al helemaal niet spectaculair…

uitgavenbuurtop

3. Overheid = verzekeringsbedrijf

Een derde punt van kritiek is de vraag of stijgende overheidsuitgaven niet normaal zijn (of zouden moeten zijn) in een economische recessie. In Europa, maar ook in de VS, speelt de overheid in belangrijke mate de rol van een verzekeringsmaatschappij. Werknemers betalen sociale bijdragen die grotendeels beschouwd moeten worden als een verzekeringspremie. Indien de werknemer werkloos of ziek wordt, of op pensioen gaat, geeft de overheid ons geld onder de vorm van een werkloosheidsuitkering, terugbetaling ziektekosten of pensioen.

Dat werkt net zoals een brandverzekering: je betaalt jaarlijkse een premie voor je brandverzekering. Als je huis afbrandt, krijg je een grote som, ongeacht het feit of er een ramp gebeurd is (zodat er veel huizen vernield zijn) of niet.

Nu, een economische recessie zoals we die nu kennen, is net het soort ramp waarvoor we bij de overheid verzekerd zijn: meer mensen worden werkloos en de verzekeringsmaatschappij moet bijgevolg meer uitbetalen. Dat gebeurt automatisch, zonder dat hiervoor ander beleid gevoerd wordt. Economen spreken van automatische stabilisatoren (bij dit concept worden ook de inkomsten beschouwd).

Het zou dus net moeten verbazen indien de overheidsuitgaven niet stijgen bij een recessie.

Alles koek en ei?

Met deze kritiek op het gebruik van nominale cijfers of op de stijging van de overheidsuitgaven wil ik niet zeggen dat er geen probleem is met overheidsuitgaven in België. Dat kan zeker het geval zijn, maar daar kan je op basis van deze cijfers onvoldoende goed over oordelen, ook niet als ze gecorrigeerd zijn voor inflatie en economische groei: overheidsuitgaven op zich zeggen immers niets.