Paars begrotingsbeleid helpt vandaag de vergrijzing te betalen

Vorige week kwamen de sale-and-lease-back operaties van de paars regeringen (1999-2007) terug in het nieuws. Onder die operaties verkocht de overheid haar gebouwen om ze onmiddellijk terug te huren.

Er kan terecht kritiek gegeven worden op deze en andere eenmalige maatregelen onder paars. Ze hadden echter slechts een marginale impact op de sterke schuldreductie onder paars. Tussen 1999 en 2007 daalde die met 27 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Mijn stelling is dan ook dat, ondanks de eenmalige maatregelen, het begrotingsparcours van paars goed tot zeer goed was.

Ieder keer dat ik die stelling verdedig, merk ik dat ze werkt als een rode lap op een stier bij de critici van de paarse regeringen, waarvan sommigen een carrière lijken opgebouwd te hebben op het discours hoe verschrikkelijk onverantwoord de paarse begrotingen wel waren. De harde cijfers én het oordeel van de Europese Commissie zeggen echter iets anders. Ja, het kon beter, maar globaal gezien geldt de Belgische prestatie tussen 1993 en 2007 als een voorbeeld van forse schuldreductie.

Door die forse schuldreductie onder paars, die begon onder Dehaene, daalden de rentelasten van de overheid van 6,7 procent in 2000 naar 4 procent in 2007. Door de verdere daling van de interest zullen de rentelasten verder dalen naar 2,2 procent in 2019, in totaal een daling met 4,5 procent. Dat is te zien op de bijgaande figuur (grijze balkjes).

tijdpaars

Op die figuur zijn ook de sociale uitgaven te zien, waarbij de uitgaven voor de gezondheidszorg en de pensioenen apart getoond worden. De cijfers komen van de Vergrijzingscommissie. Tussen 2000 en 2019 is er een forste stijging van de sociale uitgaven met 5 procent. Die stijging wordt gedreven door de economische crisis en de lagere economische groei nadien, door de groeinorm in de gezondheidszorg en de hogere pensioenuitgaven.

Maar het is dankzij de dalende rentelasten dat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën nauwelijks is aangetast door die stijgende sociale uitgaven. De som van de sociale uitgaven en de rentelasten zal in 2019 nagenoeg gelijk zijn aan 2000. Het paarse begrotingsbeleid heeft onmiskenbaar een belangrijke bijdrage geleverd aan de betaalbaarheid van de vergrijzing vandaag.

Nochtans hebben de paarse regeringen hier maar half werk geleverd. Ze hadden immers niet enkel de begroting op orde moeten zetten, wat dus goed gelukt is, maar ook de pensioenen. Daar heeft paars echter slechts een minieme impact gehad. Tussen 2000 en 2019 zullen de pensioenuitgaven met ruim 2 procent van het BBP gestegen zijn. De Vergrijzingscommissie verwacht dat ze tegen 2040 met nog eens 2 procent zullen stijgen.

In die 2 procent zit trouwens al de verhoging van de pensioenleeftijd meegerekend die deze regering beslist heeft en die in 2025 en 2030 ingaat. Dat had al veel eerder moeten gebeuren. En daar zijn alle vorige regeringen, ook de paarse, schuldig aan.

De stijging van de pensioenuitgaven is moeilijker te beheersen dan vele andere uitgaven. Voor de gezondheidsuitgaven kan de regering eenvoudigweg de reële groeinorm verlagen, wat deze regering ook gedaan heeft. Volgens de Vergrijzingscommissie stijgen de gezondheidskosten na 2019 nog eens met 2 procent van het bbp. Impliciet rekent de Vergrijzingscommissie dan volgens mijn berekeningen met een groeinorm van 2,4 procent. Als die teruggebracht wordt tot 1,5 procent, de huidige groeinorm, dan blijven de gezondheidsuitgaven nagenoeg constant op 8% van het bbp.

De groeinorm in de gezondheidszorg laag houden is dus een gemakkelijkheidsoplossing om de begroting te doen kloppen. Veel moeilijker is het om de werkzaamheidsgraad te verhogen en mensen langer aan het werk te houden. Maar een hogere werkzaamheidsgraad is duidelijk te verkiezen boven het stabiliseren van de gezondheidsuitgaven. Want dat laatste betekent dat de toegankelijkheid van de gezondheidszorg in het gedrang komt. Dat zou pas onverantwoord zijn.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Drie “waarheden” over het paars begrotingsparcours nader bekeken

De voorbije week was er weer wat commotie rond de sale-and-lease-back-operaties van de paarse regeringen (1999-2007). Bij die operaties werden overheidsgebouwen verkocht en onmiddellijk terug gehuurd.

Dat was genoeg om op Twitter opnieuw een debat te laten losbarsten over het paarse begrotingsbeleid tussen 1999 en 2007.

Mijn stelling is dat het paarse begrotingsbeleid goed tot zeer goed was. Het was ook niet perfect, meer bepaald op het einde van de paarse regeerperiode. Ik schreef er ook een opiniestuk over voor De Morgen.

Om mijn stelling te onderbouwen lijst ik hieronder mijn argumenten nog eens op. Ik doe dat aan de hand van cijfers die ik van Ameco haal, de databank van de Europese Commissie.

Deze blogpost is als volgt opgedeeld. Ik geef eerst wat cijfers die de schuldreductie onder paars weergeven. Vervolgens geef ik data die volgens mij drie zogenaamde “waarheden” moet ontkrachten of nuanceren die vaak over het paarse begrotingsbeleid gezegd worden, met name

  1. de impact van eenmalige maatregelen (zoals sale-and-lease-back),
  2. de zogenaamde hoogconjunctuur onder paars, en
  3. het “opsouperen” van het primair surplus door paars.

De schuldreductie onder paars

In de periode van eind 1999 tot eind 2007 heeft België de schuldratio gereduceerd met 27.5%. Nergens anders in de EU15 is er in die periode een grotere schuldreductie geweest dan in België. De onderstaande figuur toont deze cijfers.

fig1

Het is natuurlijk zo dat landen met een lage schuldgraad geen noodzaak zien om hun schuld sterk te verminderen. De figuur hieronder geeft daarom de schuldratio voor alle landen van EU15 van eind 1999 tot eind 2007. Ook hier blijkt dat België een sterke prestatie aflevert in vergelijking met een aantal andere landen met een hoge schuldratio.

fig2

[Let wel, het is een misvatting te denken dat het voor landen met een hoge schuldratio makkelijker is om de schuldratio te verminderen. Dat is net omgekeerd het geval, omdat een hoge schuldratio vaak samengaat met een hoge rentelast (tenzij de hoge schuldratio het groeipotentieel sterk verhoogd heeft).]

Bovendien, en moeilijker te zien op de bovenstaande figuur, is de kloof met de buurlanden onder paars sterk teruggebracht. Terwijl eind 1999 de schuldration in België nog 54 procent van het BBP hoger was dan in Duitsland en Frankrijk, zakte die kloof eind 2007 tot 23 procent, of een vermindering van de kloof met 31 procent. Ook met het VK zakte de kloof met bijna 30 procent (van 75 tot 45 procent). Met Nederland zakte de kloof ook, maar slechts met zo’n 11 procent (van 56 procent naar 44,5 procent).

fig3

Kortom, onder paars zakte de schuld nergens zo sterk en zakte de kloof met de meeste buurlanden navenant.

 

3 “waarheden” ontkracht of genuanceerd

“Waarheid” 1: zonder de eenmalige paarse begrotingsmaatregelen zou de schuldreductie veel minder geweest zijn

De kritiek op de eenmalige maatregelen onder paars is ondertussen gemeengoed geworden in de Vlaamse publieke opinie. Dát er eenmalige maatregelen werden genomen is op zich niet vreemd: dat werd ook onder de vorige regeringen gedaan. De cruciale vraag is hoeveel eenmalige maatregelen er onder Verhofstadt genomen zijn. Enkel zo kunnen we nagaan of de afbouw van de schuldratio onder Verhofstadt significant werd beïnvloed door eenmalige maatregelen.

Eenmalige maatregelen, zoals de sale-and-lease-back, hebben uiteraard een positieve impact op de begroting. De vraag is hoe groot die impact is. In een blogpost uit 2014 heb ik de eenmalige maatregelen berekend. Ik heb getracht het te herrekenen, maar de data op Ameco die ik daarvoor nodig heb lopen nu maar terug tot 2010. Ik ken de reden hiervoor niet. In 2014 kon ik data terugvinden tot 2003. (er zijn ondertussen ook data over de schuldgraad herzien)

De berekening resulteerde in onderstaande grafiek inzake de grootte van de eenmalige maatregelen tegenover de schuldreductie in dezelfde periode. Hieruit blijkt dat de netto impact van de eenmalige maatregelen (waar overigens ook tegenvallers bijzitten) op de schuldratio miniem is: 1,24 procent van het BBP tegenover een schuldreductie van 20% (de impact is dus ruim minder dan een tiende).

Als er iemand betere cijfers heeft, dan lees ik dat graag.

fig4

Voor alle duidelijkheid: de stelling dat de eenmalige maatregelen een minieme impact hebben op de schuldreductie is niet hetzelfde als het verdedigen van de eenmalige maatregelen.

 

“Waarheid” 2: paars beleefde een hoogconjuctuur en dus was schuldreductie makkelijk

Of een economie het goed doet of niet kan erg bepalend zijn voor de schuldreductie. De schuld wordt immers uitgedrukt in procent van het BBP. Als het BBP sterk groeit, dan is schuldgraad verminderen ook veel makkelijker. Hierbij is het belangrijk op te merken dat de nominale groei moet bekeken worden (dus niet gecorrigeerd voor inflatie).

De grafiek hieronder geeft de jaarlijkse nominale groei van het BBP voor België, evenals een (niet-gewogen) gemiddelde van de EU15 en van de 7 buur- en/of toplanden (NL, DL, FR, VK, DK, ZW, FI). Uit de figuur blijkt dat België vaak minder snel groeit dan het gemiddelde van de beschouwde landen (behalve de eerste drie jaren na de financiële crisis).

fig5

Om relevante periodes beter te kunnen onderscheiden heb ik de gemiddelde nominale groei onder de vier regeerperiodes onder Dehaene en Verhofstadt getoond. Uit deze figuur blijkt dat zeker de eerste paarse regering helemaal geen periode van hoogconjunctuur was, noch in vergelijking met de periodes onder Dehaene, noch in vergelijking met EU15 en de 7 buur- en/of toplanden. Dat is in grote mate veroorzaakt door de dotcom-crisis in 2001. Enkel tijdens de tweede paarse regeringsperiode stijgt de nominale groei sterk, tot net boven 5%. Daarmee deed België het dus beter dan de drie eerdere regeerperiodes maar ten aanzien van de andere Europese landen was het maar gemiddeld.

fig6

 

“Waarheid” 3: paars heeft het primair surplus dat eerder was opgebouwd opgesoupeerd.

Misschien wel de belangrijkste claim van zij die het paars begrotingsbeleid afbranden is de bewering dat onder paars het primair saldo is weggesmolten. Het primair saldo is het begrotingssaldo zonder intrestbetalingen op de overheidsschuld.

De onderstaande grafiek geeft de evolutie van dat primair saldo sinds 1995 voor België, de EU15 (gewogen gemiddelde) en de 7 buur- en/of toplanden (niet gewogen gemiddelde).

fig7

De evolutie is als volgt:

–        Onder Dehaene is het primair saldo met zware saneringen tot boven 6 procent gebracht, ver boven wat de andere beschouwde landen doen.

–        Onder de eerste paarse regering is het primair saldo hoog gehouden tot en met 2002, ondanks de dotcom-crisis. In de andere beschouwde landen zakt het primair saldo door de crisis echter snel weg (tot een half procent in 2003).

–        Pas in 2003 zakt het primair saldo net onder 4 procent om in 2004 terug te stijgen tot 4,6 procent. In de rest van de beschouwde landen blijft het gemiddeld rond 1 procent of lager.

–        In 2005 was het primair saldo initieel 4 procent, maar is dat achteraf door de Europese Commissie herzien naar 1,6 procent omdat de NMBS-schuld (goed voor 2,3 procent van het BBP) door de overheid was overgenomen (een eenmalige tegenvaller voor paars)

–        In 2006 en 2007 blijft het primair saldo op 4 procent. Maar de economie trekt aan, waardoor in de rest van de beschouwde landen het primair saldo wél stijgt, tot gemiddeld boven 3 procent in 2007.

Het is dus duidelijk dat het primair saldo tot 2002 rond 6 procent blijft, waarna het zakt tot rond 4 procent (behalve in 2005 met de eenmalige kost). Het primair saldo blijft ook steeds hoger dan het gemiddelde in de beschouwde landen (weerom behalve in 2005).

Het is pas in 2006 en 2007 dat het primair saldo niet mee stijgt, terwijl dat door de aantrekkende conjunctuur (ook in ons land!) in de andere beschouwde landen wel gebeurt. Hier had paars meer kunnen doen. Maar dat gaat dan over 2 van de 8 jaar, waarvan het laatste jaar een verkiezingsjaar.

Conclusie

Het paarse begrotingsparcours was goed tot zeer goed. Zeer goed, omdat de schuldreductie van 27 procent op 8 jaar tijd, met onderwijl een dotcom-crisis, een zeer sterke prestatie is. Goed, omdat op het einde duidelijk is dat paars wel degelijk meer had kunnen doen. Dat zou extra schuldreductie opgeleverd hebben. Echter onvoldoende volgens mij om een slecht rapport te geven.

En dat was ook het oordeel van de Europese Commissie. In maart 2007 had de Commissie een aantal opmerkingen op het ingediende begrotingsplan voor de komende jaren. Maar globaal genomen prees ze België voor haar begrotingsparcours. De Commissie schreef letterlijk: Overall, the continued and significant reduction of the high debt stock provides an example of fiscal policies conducted in compliance with the Pact.”

De pensioenuitgaven stijgen te snel

Afgelopen maandag presenteerde Daniel Bacquelaine, Minister voor Pensioenen, zijn oriëntatienota over het pensioen met punten aan de sociale partners. De details zijn me nog niet duidelijk, maar dit nieuwe systeem zou de pensioenen meer afhankelijk moeten maken van de arbeidsprestaties in het verleden en de productiviteitsgroei. Het systeem met punten is zonder twijfel één van de belangrijkste aanbevelingen van de Pensioencommissie onder leiding van Frank Vandenbroecke.

De link tussen pensioenen en de geproduceerde welvaart is er momenteel niet. Dat is goed te zien op onderstaande figuur. De blauwe lijn geeft de pensioenuitgaven in procenten van het bruto binnenlands product (BBP). De rode lijn geeft het aandeel van 65-plussers van de totale bevolking. De gegevens zijn gebaseerd op het verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing van 2016. De periode in de figuur loopt van 2000 tot 2040, waarbij de cijfers voor 2016 en later een projectie zijn van de Studiecommissie.

tijdpensioenen

Je zou kunnen verwachten dat bij ongewijzigd beleid de pensioenuitgaven niet meer stijgen dan het aandeel 65-plussers. Maar dat is niet wat er te zien is. Van 2007 tot 2009 maken de pensioenuitgaven een sprong van één procent van het BBP, van 8,6 procent naar 9,6 procent. De reden is niet een plots veel guller pensioenbeleid, maar wel de economische crisis. Daardoor ging het BBP in die periode 1,5 procent achteruit in plaats van de normale groei van ongeveer 2 procent, een verschil van 3,5 procent. De pensioenuitgaven werden echter niet aangepast.

Dat is overigens een goede economische praktijk. Als de overheidsuitgaven niet onmiddellijk aangepast worden aan de economische activiteit, vermijd je immers dat de economische crisis nog dieper wordt. Echter, na de crisisperiode is het belangrijk dat de overheidsuitgaven terug normaliseren.

Dat is voor de pensioenuitgaven niet gebeurd. De lagere economische groei van de voorbije jaren is niet doorgesijpeld naar de pensioenuitgaven en dat zal ook niet in de toekomst gebeuren als het beleid niet verandert. Hierdoor groeien de pensioenuitgaven gevoelig meer dan het aandeel 65-plussers, zoals ook te zien op de figuur. Indien de pensioenuitgaven dezelfde groei gekend hadden als het aandeel 65-plussers, dan zouden in 2017 de pensioenuitgaven 1,2 procent van het BBP lager liggen dan nu het geval is. Die kloof stijgt nog tot 1,5 procent in 2024.

Om de uitgaven terug te brengen naar de historische trend kan men de hoogte van de pensioenen aanpassen. Dat is haalbaar voor de relatief hoge ambtenarenpensioenen, maar is veel minder evident voor de werknemers- en zelfstandigenpensioenen.

Een tweede oplossing is langer werken. Dat is wat deze federale regering al beslist heeft, met een verhoging van de pensioenleeftijd tot 66 en later tot 67 jaar. Maar dat geldt pas vanaf respectievelijk 2025 en 2030, zoals de twee knikjes op de figuur tonen. Hierdoor verlagen de pensioenuitgaven met telkens ongeveer 0,5 procentpunt. Dat zou eigenlijk sneller moeten gebeuren. Als die maatregel 5 jaar eerder genomen wordt, dus in 2020 en 2025, zou de overheid cumulatief 5 procent minder uitgeven en kan de schuldratio verder afgebouwd worden.

En zoals op de figuur te zien is, brengt zelfs werken tot 67 jaar de pensioenuitgaven nog niet op hetzelfde groeiniveau van het aandeel van 65-plussers. Het is bovendien nog maar de vraag of de pensioenuitgaven überhaupt die groei moeten volgen en of het niet nog lager moet (waarbij de blauwe curve dan onder de rode komt te liggen). Het is een vraag die nauwelijks aandacht krijgt in het maatschappelijk debat.

Zeker is dat de pensioenuitgaven volgens alle criteria in de toekomst te snel stijgen en dat bijkomende maatregelen, zoals een pensioen met punten, nodig zijn en dat bestaande maatregelen, zoals de verhoging van de pensioenleeftijd, versneld zouden moeten ingevoerd worden.

Deze tekst verscheen eerst als column voor De Tijd.

Belgë zal zijn defensie-uitgaven fors moeten verhogen

Vorige week werd Trump ingezworen als 45ste president van de Verenigde Staten. De dag erna werd al meteen duidelijk dat Trump ook als president geheel zichzelf blijft. De komende vier jaar zal het een trumpiaans presidentschap worden en dus niet zozeer een presidentiële Trump. Zo gaf Sean Spicer, de woordvoerder van het Witte Huis, in zijn eerste persconferentie van een vijftal minuten de pers een uitbrander omdat ze de mensenmassa bij de inauguratie van Trump veel lager inschatte dan ten tijde van Obama. Dat werd nochtans door fotomateriaal duidelijk aangetoond door meerdere media. Ook de rest van de persconferentie was ongezien, met een verheerlijking van Trump en het geven van valse informatie.

Men kan deze zaken wegzetten als akkefietjes en “cheap talk”, uitspraken die de werkelijkheid niet beïnvloeden. En het is inderdaad nog steeds mogelijk dat het presidentschap van Trump uiteindelijk wel meevalt, ook al lijkt dit steeds onwaarschijnlijker. Er zijn echter nu reeds een aantal zaken die vrijwel zeker een impact zullen hebben op Europa en België. Eén van die zaken is volgens mij het lot van de Navo.

Trump heeft al meermaals aangeklaagd dat de meeste leden van de Navo onvoldoende militaire uitgaven doen. De uitgaverichtlijn van 2 procent van het BBP wordt slechts door 5 van de 27 leden gehaald, waaronder de VS, met 3,6% van het BBP aan defensie-uitgaven in 2016, en het Verenigd Koninkrijk (zie figuur). De 22 andere landen zitten eronder, met vijf landen zelfs onder 1 procent, waaronder België. Wij bengelen met 0,85% bijna helemaal achteraan; enkel Luxemburg doet het slechter. De VS spendeerden 664 miljard dollar aan defensie, bijna driekwart van de totale militaire uitgaven binnen de Navo.

tijddefensieuitgaven

Trump staat in de VS met zijn kritiek op zij die te weinig bijdragen niet alleen. Ook Hillary Clinton en Bernie Sanders klaagden dit aan tijdens de Amerikaanse voorverkiezingen. En ook Paul De Grauwe zei recent dat de lage uitgaven van de meerderheid van Navo-landen niet duurzaam zijn. Het is dan ook een terechte aanklacht: landen zoals België hangen voor hun veiligheid bijna volledig af van anderen. We nemen een free ride op de inspanningen van landen als de VS en het VK.

Het is goed mogelijk dat Trump de zwakke financiering van de meeste Navo-landen aangrijpt om het trans-atlantische verdrag op te blazen. Dan zit Europa, met nauwelijks een kwart van de Navo-slagkracht, plots zonder de VS als grote beschermheer. Een minder slecht scenario is dat Trump enkel dreigt om het verdrag op te zeggen om zo de free riders, zoals België, aan te zetten een grotere financiële inspanning te doen.

In beide gevallen zit België met een probleem. Met 0,85% zit België nog niet aan de helft van haar inspanning. Om tot 2 procent te komen zou de Belgische regering 1,15 procent of bijna 5 miljard extra militaire uitgaven moeten doen. Het Belgisch begrotingstekort zit echter al dicht tegen de 3 procent aan, wat betekent dat die 5 miljard bijkomend bespaard moet worden. En dat zal waarschijnlijk nog (deels) in deze legislatuur moeten gevonden worden.

Dat wordt geen wandeling in het park. Maar het alternatief is het risico dat Trump de Navo opblaast, waarna de Europese landen zelf moeten instaan voor hun veiligheid. Zal Europa dan het risico willen lopen om niet te investeren in militaire slagkracht, met een “strijdvaardig” Rusland als buur?

Het zilveren randje aan dit verhaal is dat extra militaire uitgaven de economie een duw kunnen geven waardoor de groei verhoogt en de begroting er iets beter voorstaat. Zo is de recessie van de jaren dertig van de vorige eeuw ook beteugeld. Maar het is geen geruststellende gedachte als we die geschiedenis min of meer aan het herbeleven zouden zijn.

Deze tekst verscheen eerst als column voor De Tijd

Nadruk moet blijven op verhogen werkzaamheidsgraad

De Tijd schreef vorige maand dat Nederland België macro-economisch met 4-0 naar huis speelt. De crisis was in Nederland dan misschien wel langer en dieper, maar het herstel verloopt nu een stuk sneller, klonk het.

Dat werd geïllustreerd met vier grafieken over werkloosheid, begrotingssaldo, bbp-groei en overheidsbeslag. Telkens met cijfers voor de periode van 2007 tot 2017. Ik heb wat kritische bemerkingen bij de grafieken, maar vraag me ook af of de impact van de crisis nog relevant kan zijn voor het beleid.

Het is belangrijk om voor ogen te houden wat er vergeleken wordt. Het ging De Tijd niet om het feit dat Nederland het economisch beter doet. Daar bestaat weinig discussie over, denk ik. De oefening ging om de manier waarop de twee landen de crisis hebben aangepakt en doorstaan. Dat is ook de reden waarom er vergeleken wordt met 2007. De prestaties uit het verdere verleden zijn dus irrelevant in deze oefening.

Als we met 2007 willen vergelijken, moeten we dus de verandering bekijken, en niet het niveau. Het klopt dat de werkloosheid in België nog altijd fors hoger is dan in Nederland, maar tegenover 2007 is ze wel slechts met 0.4 procentpunt gestegen, tegenover 1,1 procentpunt in Nederland.

Een andere kritiek gaat over het begrotingssaldo van de twee landen. Dat zal dit jaar in Nederland weer een evenwicht vertonen, terwijl er voor België een tekort van 2,3 procent voorspeld wordt. Toch is de vraag of de verandering van de schuldratio geen betere indicator is. Het is best mogelijk dat het begrotingssaldo beter is, maar dat de schuldratio stijgt, omdat je je kapot bespaart. Als je de verandering van de schuldratio bekijkt zal België, met een stijging van de schuldratio met 20 procent van het bruto binnenlands product (bbp), het nagenoeg even goed doen dan Nederland, met een stijging van 19 procent.

Groeicijfers

Ook de gekozen economische groeicijfers zijn vatbaar voor kritiek. De Tijd toont de jaarlijkse groeicijfers van het bbp en constateert dat die in 2017 hoger liggen voor Nederland dan voor België. Maar als je naar het bbp per capita kijkt en vergelijkt met 2007, blijkt België nog steeds een halve procent meer te zijn gegroeid dan Nederland.

België heeft de crisis dus beter doorstaan dan op basis van de grafieken van De Tijd blijkt. De vraag is wat de relevantie nog is. We zijn nu 2017m bijna 10 jaar na de start van de financiële crisis en vier jaar na de tweede dip in 2013. Als de economische prestaties in de toekomst tegenvallen, kan de schuld minder en minder aan die vermaledijde bankiers gegeven worden.

De crisis uit het verleden mag geen excuus meer zijn om het grote probleem van onze economie aan te pakken, en dat is de werkgelegenheidsgraad. Daar is Nederland nog steeds gidsland: in 2015 werkte 74% van de beroepsbevolking, overigens een lichte daling tegenover 2007. In België is dat 62 procent, nagenoeg constant tegenover 2007. Dat blijft een enorme kloof met Nederland.

Die kloof wordt vooral veroorzaakt in de groep van 55 tot 64-jarigen. De bijgaande grafiek toont dat de werkzaamheidsgraad in deze leeftijdscategorie sterk is gestegen in België: van 34% in 2007 naar 44% in 2015. Maar in Nederland steeg deze werkzaamheidsgraad nog ietsje meer: tot bijna 62%.

tijdwerkwaamheidsgraadJan2017

Dat de werkzaamheidsgraad bij de 55-64-jarigen blijft stijgen, is zonder meer een goede zaak. Het is noodzakelijk indien België op langere termijn in de buurt wil komen van Nederland wat betreft macro-economische prestaties. De focus van deze regering op het einde van de loopbaan mag dan ook niet verslappen, en wint steeds meer aan belang in vergelijking met het bestrijden van een crisis uit het verleden.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Hoge overheidsschuld geen hinderpaal voor investeringsbeleid – repliek op Lode Vereeck

In een blogpost van afgelopen zondag reageert Lode Vereeck onder meer op mijn blogpostwaarin ik stel dat een hoge schuldratio geen hinderpaal is voor een Keynesiaans investeringsbeleid.

Vereeck is het eens dat we in een liquiditeitsval zitten en dat een Keynesiaans investeringsbeleid dan the way to go is. Maar volgens hem is dit onder meer door de hoge Belgische schuldratio niet van toepassing voor België.

Vereeck illustreert dit met een cijfervoorbeeld dat hij volgens mij echter niet consequent uitwerkt.

Als eerste voorbeeld geeft hij het volgende:

Stel dat de schuld S = 370 miljard en het bbp Y = 370 miljard, dan bedraagt de schuldratio s = 100%. Alle effecten worden berekend op 1 jaar en de endogene groei bedraagt 0%. Stel vervolgens dat de overheid 20 miljard investeert door leningen en de multiplicator gelijk is aan 1,2, dan bedraagt S = 390 miljard, Y = 394 miljard en s = 99%.

In een tabel geeft dit het volgende:

tabelvereeck1

Ik heb twee cellen gekleurd, omdat deze twee waarden volgens mij niet consequent worden meegerekend door Vereeck in zijn volgende cijfervoorbeeld.

Het resultaat van de Keynesiaanse fiscale stimulus in het vorige cijfervoorbeeld is een daling van de schuldratio s van 100% naar 99%. Maar, zo stelt Vereeck, er moet op de historische schuld een rente betaald worden. Dat werkt hij uit in een volgende cijfervoorbeeld:

Stel dat de overheid 10 miljard rente betaalt op haar schuld en 10 miljard investeert door bijkomende leningen, dan bedraagt S = 390 miljard, Y = 382 miljard en s = 102%. Dit geeft mijn stelling weer, die uitgaat van een situatie waarin het primair tekort (p) plus de rentelasten op de schuld (r) groter zijn dan de groei (g): p + r = 20/370 = 5,4% > g = 12/370 = 3,25%.

In een tabel geeft dit het volgende:

tabelvereeck2

Het meerekenen van de rente op de historische overheidsschuld, zo stelt Vereeck, is cruciaal: het begrotingstekort, zijnde het primair saldo (p) en de rente (r), moet kleiner zijn dan de groei opdat de schuldratio daalt. Doordat p = 2,7% en r =2,7% is het begrotingstekort in dit voorbeeld 5,4%, terwijl de groei slechts 3,2% is. De schuldratio stijgt dus van 100% naar 102.1% door het Keynesiaanse beleid.

Deze vaststellingen en begrotingsregels kloppen. De inconsequentie van Vereeck zit hem echter dat zijn tweede cijfervoorbeeld niet kan vergeleken worden met het eerste. Als je wil nagaan of de Keynesiaanse stimulus een negatief of positief effect heeft, moet je dit vergelijken met net dezelfde situatie zonder deze stimulus.

Het tweede cijfervoorbeeld van Vereeck (mét stimulus) kan niet vergeleken worden met het eerste voorbeeld van Vereeck (zonder stimulus), omdat de rente in de twee voorbeelden verschillend is.

Ik heb hieronder een tabel gemaakt met dezelfde cijfers uit het tweede cijfervoorbeeld van Vereeck, maar dan gewoon de stimulus van 10 miljard weggelaten (evenals de impact op de economische groei). Dat kan eenvoudig door de oranje cel met ‘stimulus’ op 0 te zetten. Dat geeft de onderstaande tabel:

tabelvereeck3

Zonder Keynesiaanse stimulusbeleid stijgt de schuldratio tot 102,7%, of 0,6 procentpunt hoger dan wanneer er geen Keynesiaans stimulusbeleid zou geweest zijn.

Als dit beleid 10 jaar zou doorgetrokken worden geeft dit volgende evolutie van de schuldratio (waarbij de impliciete rente op 2,7% en de stimulus op 2,7% van het BBP gehouden wordt).

evolutieschuldratioVereeck

De schuldratio is dus na 10 jaar ongeveer 10% van het BBP lager met een investeringsbeleid.

Bovendien leidt dit investeringsbeleid ook tot een veel hogere groei dan wanneer er geen investeringsbeleid gevoerd wordt. De onderstaande figuur geeft de evolutie van de welvaart over tien jaar volgens de twee vergelijkbare cijfervoorbeelden. Vereeck gaat zonder investeringsbeleid uit van een nulgroei, dus blijft het BBP in dat scenario op 370 miljard euro. Met een Keynesiaans investeringsbeleid stijgt de welvaart tot 509,1 miljard euro, of een stijging met 139 miljard of 37,6% op tien jaar tijd!

evolutiewelvaartVereeck

 

Conclusie: op basis van het cijfervoorbeeld van Vereeck stijgt de schuldratio inderdaad bij een Keynesiaans investeringsbeleid, maar deze stijging is minder sterk dan zonder een investeringsbeleid. Of ander gesteld: de schuldratio is kleiner in een scenario met een Keynesiaanse investeringsbeleid dan in een scenario zonder dat beleid.

Bovendien, zelfs al zou de schuldratio even snel stijgen, dan nog is een Keynesiaans investeringsbeleid een no-brainer, omdat het een hogere welvaart oplevert (en wellicht lagere werkloosheid) zonder een hogere schuldratio. Rijker, maar zonder meer schulden: eindelijk een free lunch!

Ik geef nog ter illustratie hieronder de stijging van de schuldratio tussen 2007 en 2015* (*voorspelling) van een aantal ontwikkelde landen. Ik heb hierover al eerder geblogd: wat betreft de evolutie van de schuldratio is België sinds 1993 een succesverhaal, een topprestatie.

stijgingschuldratio

Tot slot, dit wil niet zeggen dat er nu sowieso gekozen moet worden voor een investeringsbeleid. Zoals Vereeck zelf opmerkt en ik ook vermeldde in mijn vorige blogpost: België is een open economie en dus kunnen de positieve effecten van een investeringsbeleid oversijpelen naar andere landen. De fiscale multiplicator kan voor België dan lager zijn dan 1 (zelf ken ik hierover geen data). Een oplossing hiervoor is dat België samen met zijn voornaamste handelspartners een Keynesiaans investeringsbeleid coördineert. Maar de hoge Belgische schuldratio kan hiervoor geen hinderpaal zijn.

Een bijkomende kritiek op een Keynesiaans investeringsbeleid zit in de praktische uitvoering. Het kan jaren duren tussen de beslissing om te investeren en daadwerkelijk het geld te spenderen. Tegen de tijd dat het geld gespendeerd wordt, kunnen we in een totaal andere economische situatie zitten en bijvoorbeeld wél een crowding-out effect veroorzaken. Tenzij we in een Japan-scenario van zeer lage inflatie en lage groei zitten. Maar of we in een dergelijk scenario zitten is voorlopig speculatie en zullen we wellicht pas achteraf weten.

Hoge overheidsschuld geen hinderpaal voor investeringsbeleid

De Vlaamse regering, en wellicht ook de federale regering die in de maak is, zal de komende jaren een besparingsbeleid voeren. De redenering is dat indien er niet bespaard wordt, de overheidsfinanciën kunnen ontsporen, wat alleen maar tot meer belastingen zal leiden voor de toekomstige generaties. En dus moet er nu verantwoordelijk gehandeld worden en dat betekent helaas forse besparingen, aldus  de Vlaamse regering.

Paul De Grauwe is het hier grondig mee oneens. De Grauwe is natuurlijk ook voorstander van gezonde overheidsfinanciën, maar dat is net de reden om nu niet drastisch te besparen. Volgens De Grauwe verslechteren immers in de huidige omstandigheden de overheidsfinanciën als een overheid  bespaart.

Er is in Vlaanderen heel wat tegenstand voor de contra-intuïtieve stelling van De Grauwe. Maar ondanks het feit dat ze  tegen de intuïtie ingaat, is deze tegenstand toch verwonderlijk. De laatste zes jaar hebben immers keer op keer aangetoond dat de huidige economische malaise anders is dan de crisissen die we de laatste 40 jaar gekend hebben. Het gaat nu om een crisis die veroorzaakt wordt door een vraaguitval: mensen en bedrijven moeten na de schuldzeepbel hun schulden afbouwen en consumeren  dus minder. Dat leidt tot een economische crisis.

De overheid krijgt daardoor minder inkomsten wat leidt tot begrotingstekorten. De normale reactie is inderdaad om als overheid dan ook te besparen. Maar als de overheid dat doet, dan wordt de vraag nog méér verminderd en wordt de crisis versterkt.

Liquiditeitsval

Normaal gezien kan een economische recessie gecounterd worden door de intrestvoet te verlagen. Dat is ook wat de centrale banken gedaan hebben. Het probleem is dat de rente nu al quasi op nul staat, zonder dat de economie voldoende gestimuleerd wordt. De reden is eenvoudig: we zouden eigenlijk een negatieve rente moeten hebben opdat de economie weer op capaciteit zou draaien, maar een negatieve rente is niet mogelijk. We zitten nu dan  ook in een zogenaamde liquiditeitsval, waarbij het monetair beleid geen impact meer kan hebben op de economische groei.

En dus zou de overheid haar besparingen moeten uitstellen. Meer nog, De Grauwe pleit er zelfs voor dat de overheid méér zou uitgeven. Immers, de rente staat ook zeer laag voor overheden. België, bijvoorbeeld, kan lenen op tien jaar tegen 1,3%. Dat is zonder meer historisch laag.

In normale omstandigheden zouden die extra uitgaven effectief niet verantwoord zijn, omdat ze de schuld  verhogen terwijl ze onvoldoende de groei stimuleren. In normale omstandigheden wil de privésector immers ook investeren en consumeren. Als de overheid dit dan ook wil doen, verhoogt de vraag naar geld en duwt ze zo de rente naar omhoog, zodat de privésector minder projecten kan en zal financieren. Dat is het zogenaamde crowding out effect.

In een liquiditeitsval is dat per definitie niet het geval: de rente staat quasi op nul en moet eigenlijk negatief zijn om de economie terug op volle capaciteit te laten draaien. Een negatieve rente is momenteel niet mogelijk. Als de overheid meer uitgeeft, stijgt de vraag naar geld en zou de rente normaal gezien moeten stijgen. Dat gebeurt niet. Wat wel gebeurt is dat de rente iets minder negatief moet zijn om de economie op volle capaciteit te laten draaien. Een nulrente zoals we die kennen, komt dan iets dichter bij de rente die nodig is om de economie op volle capaciteit te laten draaien.

Dat is dus ook de positieve zijde aan een crisis die veroorzaakt wordt door een vraaguitval die gecombineerd wordt met een liquiditeitsval (lage rente): de omstandigheden zijn ideaal voor een overheid om de crisis te bestrijden: extra investeringen kunnen goedkoop gefinancierd worden én die extra investeringen hebben geen crowding out effect van de private sector. Integendeel, overheidsinvesteringen leiden tot hogere economische activiteit. De fiscal multiplier is groter dan 1, wat wil zeggen dat een extra overheidsuitgave van 1 miljard een economische groei genereert van meer dan 1 miljard.

Het bovenstaande wordt door macro-economen meer en meer aanvaard. Het IMF publiceerde een paar dagen hierover een studie met veelzeggende titel “The Time Is Right for an Infrastructure Push”. Maar in Vlaanderen lijken veel economen nog niet overtuigd.

Lode Vereeck: “wel in liquiditeitsval, geen Keynesiaans investeringsbeleid”

De meest interessante reactie vind ik die van Lode Vereeck, omdat hij wel degelijk aanvaardt dat we in een liquiditeitsval. Toch is ook hij tegenstander van een Keynesiaans investeringsbeleid, maar dan specifiek voor België.

Vereeck stelt dat België twee specifieke kenmerken heeft waardoor een Belgisch investeringsbeleid geen nut heeft. Ten eerste is België een open economie, waardoor het verhogen van de Belgische  overheidsconsumptie voor een groot deel wegsijpelt naar het buitenland. Ten tweede heeft België een hoge schuldratio waardoor extra schulden aanmaken niet verantwoord is.

Op het eerste kom ik later terug. Ik behandel eerst het feit dat de hoge Belgische schuldratio volgens Vereeck een reden is om geen investeringsbeleid te voeren. Vereeck, die professor publieke economie aan de Universiteit van Hasselt is, erkent dat we in een liquiditeitsval zitten en dat het dan aangewezen is dat de overheid schulden maakt om uitgaven te financieren (‘deficit spending’). Echter, het renterisico is voor België te hoog omdat we, door het verleden, een hoge schuldratio hebben.

In 2 tweets schreef hij het zo:

1. Mijn stelling: nu liquidity trap. Zonder histor. schuld was def. spending wellicht aangewezen. (link)

2. Maar door hist. schuld (105% bbp) is impliciete rentevoet hoog (hoger dan groei) en dreigt rentesneeuwbal. (link)

Hoge of lage schuldratio is irrelvant

Dit klopt volgens mij niet. De extra investering wordt immers nu gedaan en kan dus gefinancierd worden tegen de huidige rente. En die rente staat laag (want we zitten in een liquiditeitsval). Die rente is ook vast, dus wat de rente de komende jaren ook doet, we zullen op de extra schuld die we nu aangaan steeds de huidige rente moeten betalen. Enkel als die schuld geherfinancierd moet worden, kan dit een probleem zijn. Dat bespreek ik later.

De schuld die we al hebben, heeft uiteraard geen extra effect op het renterisico. Ook die rente  ligt vast en als die schuld vervalt zal die geherfinancierd moeten worden tegen de dan geldende rentetarieven, ongeacht of er nu een investeringsbeleid of besparingsbeleid wordt gevoerd.

Om dat te illustreren heb ik hieronder een simulatie gedaan van een gewoon beleid en een investeringsbeleid. Ik heb de simulatie eenvoudig gehouden, maar wel –denk ik- grotendeels volgens de manier dat een overheid zich financiert.

Als een overheid geld leent dan betaalt de overheid gedurende de leenperiode jaarlijks enkel de rente, die vast is. Op het einde van de leenperiode betaalt de overheid het volledige bedrag terug plus nog de rente voor het laatste jaar. Om dat volledige bedrag op het einde van de leenperiode te kunnen terugbetalen, gaat de overheid een nieuwe lening aan, tegen een vaste rente die op dat ogenblik geldt.

Dus stel dat België in 2015 een extra investeringprogramma wil uitvoeren van 4 miljard euro, dan leent ze dit bedrag op de markt tegen de huidige rente voor een bepaalde periode, stel tegen een rente van 1,5% over tien jaar. In de jaren 2016 tot 2024 betaalt de overheid jaarlijks enkel de rente, zijnde 60 miljoen euro. In 2025 betaalt de overheid de rente van 60 miljoen euro én het geleende bedrag van 4 miljard euro. Die 4 miljard euro moet dan terug geleend worden tegen het tarief dat dan geldig is.

De 60 miljoen euro moet ook gefinancierd worden. Ik ga ervan uit  dat dit gefinancierd wordt door nieuwe schulden.

In de simulatie heb ik nog de volgende bijkomende assumpties. België heeft in jaar 0 een economie van 400 miljard euro en een schuldratio van 100%. Dat betekent een overheidsschuld van 400 miljard euro. De nominale groei de komende 10 jaar is 3% per jaar. De geldende rente voor overheidsschuld is 3% voor een lening op tien jaar (in werkelijkheid dus lager, eerder 1,5%). Om het renterisico te illustreren wordt verondersteld dat in jaar 6 de rente verdubbeld van 3% naar 6%. Nog belangrijk: jaarlijks vervalt één tiende van de historische overheidsschuld, zijnde 40 miljard. De rente die op alle schijven van de historische overheidsschuld moet betaald worden is 3%. Alle nieuwe schuld wordt gefinancierd door leningen op 10 jaar.

De eerste tabel hieronder geeft het verloop van een aantal macro-economische grootheden zonder een investeringsbeleid. De laatste kolom geeft de schuldratio.

schuldratioGeenInv

In eerste instantie blijft de schuldratio constant op 100% omdat de rente op de historische schuld en die op de nieuwe schuld gelijk is aan de nominale groei van het BBP, namelijk 3%. Vanaf jaar 6 stijgt de rente: de nieuwe  schuld moet tegen deze nieuwe rente gefinancierd worden. Die nieuwe schuld is niet enkel de historische  schuld die komt te vervallen (40 miljard euro per jaar), maar ook de rente die op de historische en de vernieuwde schuld moet betaald worden. Hierdoor stijgt de schuldratio in jaar 10 met 3,22 procentpunt, tot 103,22% van het BBP. Het is dus duidelijk dat België sowieso een renterisico loopt, ook als er geen investeringbeleid wordt gevoerd.

In jaar tien is het BBP gestegen tot 537,6 miljard euro.

De tweede tabel geeft dezelfde evolutie, maar dan met een investeringsbeleid van 4 miljard euro dat geleend wordt op 31 december van jaar 0 en uitgegeven wordt in jaar 1. Aangezien de economie zich in een liquiditeitsval zit, zorgt deze extra uitgave voor een economische  groei in de volgende jaren. Om de effecten op de economische groei te schatten neem ik de schattingen uit de eerder genoemde studie van het IMF: 0,4% extra groei in het 1ste jaar, de volgende drie jaren een effect van 0,3% en het vijfde jaar een effect van 0,2%. Dat geeft onderstaande tabel.

De economische groei is gecumuleerd groter dan de extra schuld. Dat leidt eveneens tot een iets lagere schuldratio dan wanneer er niet geïnvesteerd wordt, namelijk 99,6% in jaar 6 in plaats van 100%. De daling is klein, maar het opmerkelijke feit is dat de schuldratio niet stijgt. De schuldfactuur wordt dus niet doorgegeven aan de volgende generaties én de huidige generatie geniet van een hogere welvaart. En belangrijk: ook die hogere welvaart wordt  doorgegeven naar de volgende generaties.

schuldratioWelInv

Bovendien is het renterisico bij het investeringsbeleid nagenoeg hetzelfde als in de vorige tabel. Doordat de rente in jaar 6 verdubbeld, stijgt de schuldratio tot 102,8% van het BBP, wat 0,4% van het BBP lager is dan zonder investeringsbeleid. De stijging door de renteverdubbeling is 3,19 procentpunt, wat nagenoeg gelijk is als in de vorige tabel.

De onderstaande figuur geeft de evolutie van de schuldratio volgens beide scenario’s.

evolutieSchuldratio

In jaar tien is het BBP gestegen tot 545 miljard of 7,4 miljard euro hoger dan wanneer er geen investeringsbeleid werd uitgevoerd. Deze simulatie geeft dus aan dat het investeringbeleid uiteindelijk leidt tot een hogere welvaart en met een iets lagere schuldratio, ondanks de verdubbeling van de rente in jaar zes.

Renterisico extra schuld

Het renterisico op de extra schuld van 4 miljard euro is voor deze tijdsperiode verwaarloosbaar. Immers, de vervaldag van deze lening valt op de allerlaatste dag van jaar 10 en moet op dat moment geherfinancierd worden tegen de dan geldende rentetarieven, zijnde 6% (er is ook een renterisico op de intresten die betaald moeten worden en die dus ook geleend worden, maar dat zijn zeer kleine bedragen). Ik vermoed dat Vereeck vooral dit renterisico bedoelt.

Ik heb willen aantonen dat er sowieso een groot renterisico is, of er nu geïnvesteerd wordt of niet. Een hoge initiële schuldration verandert hier niets aan. Die hebben we toch al.

Bovendien kan je het renterisico op de extra schuld beperken door extra lange looptijden te nemen. De rente staat niet enkel historisch laag op 10 jaar, maar ook op 20 en 30 jaar. Gedurende die hele periode loopt België geen renterisico voor die extra schuld.

Het argument dat Vereeck aanhaalt door te vewijzen naar de jaren ’70 is volgens mij niet relevant in de huidige discussie. Het is zo dat België nog steeds de schulden afbetaalt door het malgoverno van eind jaren ’70 tot begin jaren ’80. Op vier jaar tijd steeg de schuldratio toen met 40 procentpunt.

Maar dat is de grote fout die tegenstanders van een Keynesiaans investeringbeleid maken: de huidige situatie is niet te vergelijken met de jaren ‘70. Toen hadden de extra overheidsuitgaven het omgekeerde effect: de private sector werd weggeduwd. Crowding out was toen reëel, met een fiscal multiplier die lager dan 1 was. In een liquiditeitsval is dat niet zo; dan is de fiscal multiplier groter dan 1.

Overheidsinvesteringen zwengelen ook buitenlandse economie aan

Dat brengt me tot het tweede punt van Vereeck: België is een open economie. Als de Belgische overheid extra uitgaven doet zal dit dus ook een impact hebben op de buitenlandse economieën. Dat betekent dat de fiscal multiplier voor België lager kan zijn dan 1, waardoor het hele argument vervalt om extra overheidsinvesteringen te doen omdat dit de Belgische economie doet groeien.

[Het kan nog steeds dat deze investeringen het groeipotentieel van de Belgische economie verhoogt, waardoor het tóch voordelig is om te doen ondanks een fiscal multiplier lager dan 1, maar dit beschouw ik niet in deze blog; zie hiervoor het opiniestuk dat ik twee weken eerder schreef voor de Tijd.]

De buitenlandse economieën zouden dan mee profiteren van de Belgische extra overheidsuitgaven, zonder dat België hiervoor gecompenseerd wordt. Om dat op te lossen zou een gecoördineerde actie nodig zijn, minstens op Europees niveau of met de voornaamste handelspartners van België.

Conclusie

Ik ben niet akkoord met het argument van Vereeck dat de initiële schuldratio een reden is om geen Keynesiaanse investeringsbeleid te voeren (gefinancierd met extra schulden). Het renterisico is volgens mij hetzelfde of de schuldratio nu hoog of laag is. Meer nog, hoe hoger de schuldratio, hoe positiever de impact van Keynesiaans beleid (zie hiervoor de bijlage hieronder)

Een goed tegenargument voor een Keynesiaanse investeringsbeleid is dat de impact van een Belgisch Keynesiaanse investeringbeleid oversijpelt naar andere economieën waardoor het effect op de Belgische economische groei kleiner is dan de extra schuld. Dat kan opgelost worden door met de buurlanden of handelspartners een investeringsbeleid te coördineren.

 

Bijlage: Keynesiaans investeringsbeleid heeft positiever effect bij hogere schuldratio

Lode Vereeck herhaalde op Twitter een aantal keren dat de schuldratio stijgt als de economische groei lager ligt dan de totale (of impliciete) rente die op de overheidschuld betaald wordt.

Dat klopt en kan eenvoudig afgeleid worden:

Schuldratio (debt ratio of dr) in jaar 0: dr0 = D0/GDP0 ,

met D = schuld in nominale termen

met GDP = het bruto binnenlands product

Schuldratio in jaar 1:

srformule1  

Wat indien er investeringsbeleid gevoerd wordt?

In jaar 1 wordt een investeringsbeleid uitgevoerd voor een nominaal bedrag van KS. Dit doet de schuld toenemen met KS en doet de economie groeien met een nominaal bedrag van fm*KS, met fm de fiscale multiplicator.

Op een schuld D betaalt de overheid jaarlijkse een nominale rente r. In dat jaar groeit de economie nominaal met groeivoet g.

Als r < g+fm*ks dan daalt de schuldratio.

met ks = KS/GDP

Afleiding

Schuldratio in jaar 0: dr0 = D0/GDP0 ,

Schuldratio in jaar 1: dr1 = [D1+KS] / GDP1

srformule2

 

Wat deze formules leert is dat de schuldratio daalt als r < g + fm * ks. Dat is een voorwaarde die sneller vervuld is dan de vorige voorwaarde (r<g) indien fm*ks positief is.

Als r=g is, dan daalt de schuldratio als de initiële schuldratio hoger is dan het omgekeerde van de fiscale multiplicator fm. De schuldratio zal dan asymptotisch evolueren naar 1/fm. Dat is een opmerkelijke vaststelling: hoe hoger de initiële schuldratio, hoe sterker het effect van het Keynesiaans beleid. Dat is net het omgekeerde van wat Vereeck zegt. Uiteraard wordt in deze formules geen rekening gehouden met een rentestijging, wat het voornaamste punt van Vereeck is.

Hieronder nog twee grafieken die de evolutie van de schuldratio geeft voor verschillende startposities van die schuldratio. De eerste grafiek gaat uit van een fiscale multiplicator van 1,5; de tweede van een multiplicator van 1.

schuldratioLaagHooga schuldratioLaagHoogb

Investeren in grote projecten kan rendabel zijn voor overheid

Het wordt alsmaar waarschijnlijker dat de doelstelling om een begrotingsevenwicht te halen wordt uitgesteld met twee jaar. In de huidige economische context van lage inflatie en lage groei leidt het sterk verminderen van overheiduitgaven tot een nog tragere economische groei, wat uiteindelijk de overheidsfinanciën niet helpt. Een uitstel van het begrotingsevenwicht is dan ook wenselijk.

Economen zoals Paul De Grauwe, maar ook de Oeso, gaan nog verder en roepen de overheden in Europa op om meer uit te geven, vooral voor investeringen die het groeipotentieel van een land kunnen verhogen. De reden is eenvoudig: de slechte economische vooruitzichten en de aangekondigde acties van de ECB heeft de rente op overheidsschuld doen dalen naar historisch lage niveaus.

Dat is ook het geval voor België: bijgaande grafek geeft de rentecurve voor België van augustus 2013 en augustus 2014. De rentedaling is spectaculair te noemen: vorig jaar moest België 2,77% betalen op een lening met een looptijd van 10 jaar. Dat was toen al historisch laag maar is ondertussen nog gedaald tot 1,26%. Deze daling komt overeen met een verlaging van de nominale financieringskost met 12%. Ook de 30-jarige rente is in vergelijking met vorig jaar gedaald, van 3,64% naar 2,28%. De daling van de nominale financieringskost is hier nog groter, namelijk een daling met een vijfde. Vooral deze laatste rente is interessant voor het financieren van grote overheidsinvesteringen, omdat deze vaak een levensduur hebben van meerdere decennia.

tijdrentecurve

Een cijfervoorbeeld moet dit illustreren. Stel dat de overheid de fileproblematiek rond Brussel wil oplossen door een tunnel onder de hoofdstad te bouwen die de twee stukken van de E40 met elkaar verbindt. Kostprijs is 10 miljard euro. Indien de overheid dit bedrag voor 30 jaar leent, dan betaalt ze elk jaar enkel de rente; in het 30ste jaar betaalt ze de rente en het geleende bedrag terug. Bij een rente van 3,64% zal de overheid in totaal nominaal bijna 21 miljard euro betaald hebben; bij een rente van 2,28% is dat nominaal bijna 17 miljard. Dat is een daling met 19,5%.

Dat is een significant verschil en kan de investeringsbeslissing doen kantelen. Stel bijvoorbeeld dat deze investering de jaarlijkse economische groei gedurende die 30 jaar met 0,01% verhoogt ten opzichte van een nominale nulgroei, dan levert dit cumulatief een extra economische activiteit op van 18,6 miljard euro (rekening houdend met een BBP van 400 miljard euro). In dit –gefabriceerde voorbeeld- zou de tunnel nu wel gebouwd moeten worden en vorig jaar niet.

In het bovenstaande, simpele voorbeeld hou ik geen rekening met inflatie. De rentes waarmee ik reken zijn nominale rentes en zouden moeten aangepast worden aan de inflatie om zo de reële rente te verkrijgen. De daling van de financieringskost op basis van reële rentes is dan minder spectaculair.

Maar als inflatie en reële rentes in rekening gebracht moeten worden, moet ook het effect op de groei meegerekend worden. In de huidige economische context leidt het verminderen van overheidsuitgaven tot een sterk lagere groei. Maar die redenering geldt ook omgekeerd: het verhogen van overheidsuitgaven leidt in de huidige context tot hogere groei in vergelijking met een normale economische context. Het zou dus wel eens kunnen dat de economische activiteit door een tunnel onder Brussel aan te leggen niet met 0,01% verhoogt maar met 0,02%, al was het maar de eerste vijf of tien jaar. Daardoor wordt de beslissing om te investeren weer positief.

Meer nog, in dat geval wordt de daling van de 30-jarige rente minder belangrijk om te beslissen of infrastructuurprojecten uitgevoerd moeten worden: de dominante factor is dan het effect van de investering op de economische groei.

De moeilijkheid in deze hele oefening is dan niet het berekenen van de financieringskost, maar wel van de effecten op de economische groei. Dat is zeer moeilijk te berekenen en te voorspellen, omdat er teveel factoren en onzekerheden meespelen. Een dergelijke oefening is dan onvermijdelijk meer ideologisch dan economisch geïnspireerd, waardoor de input van technocraten minder mag doorwegen.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Eenmalige begrotingsmaatregelen onder Verhofstadt – een kwantificering

In de analyse van de Belgische prestatie op economisch vlak, verdedig ik de stelling dat België de laatste 20 jaar een echte topprestatie heeft neergezet: de schuldratio daalde in de periode 1993-2007 van 134% van het BBP tot 84%, een reductie met 50% van het BBP. En ook toen de crisis hard toesloeg vanaf eind 2008 steeg de Belgisch schuldratio veel minder sterk dan in vele andere landen, ondanks het feit dat de bankencrisis ook bij ons hard toegeslagen heeft.

Vaak krijg ik als repliek dat onder Dehaene (1992-1999) wel degelijk grondig gesaneerd geweest is, maar dat onder Verhofstadt (2000-2007) de begrotingsdiscipline zoek was: het opgebouwd primair saldo werd opgesoupeerd door meer overheidsuitgaven en de begroting werd in evenwicht gehouden door eenmalige maatregelen, zoals de verkoop van overheidsgebouwen.

De kritiek op de eenmalige maatregelen onder Verhofstadt is ondertussen gemeengoed geworden in de Vlaamse publieke opinie. Dát er eenmalige maatregelen werden genomen is op zich niet vreemd: dat werd ook onder Dehaene gedaan. De cruciale vraag is hoeveel eenmalige maatregelen er onder Verhofstadt genomen zijn. Enkel zo kunnen we nagaan of de afbouw van de schuldratio onder Verhofstadt significant werd beïnvloed door eenmalige maatregelen.

Ook onder Verhofstadt ging de afbouw van de Belgische schuldratio immers verder: tussen 2000 en 2007 daalde deze van 113,6% naar 84% van het BBP, of een vermindering met bijna 30% van het BBP op acht jaar tijd. Hieronder tracht ik de eenmaligheid te kwantificeren.

Een datareeks over de eenmalige maatregelen is bij mijn weten nergens te vinden. Ik heb ze zelf proberen af te leiden op basis van gegevens van AMECO, de databank van de Europese Commissie. Hieronder zet ik eerst mijn werkwijze uiteen, vervolgens bespreek ik de resultaten. Ik vergelijk ook met zeven andere Europese landen: Nederland, Duitsland, Frankrijk, UK, Denemarken, Zweden en Finland.

Een cruciale gegevensreeks van AMECO is pas beschikbaar vanaf 2003, dus kan de eenmaligheid maar berekend worden voor vijf van de acht jaren onder Verhofstadt. Er kan bijgevolg ook niet vergeleken worden met Dehaene.

Indien er wel een datareeks over eenmalige maatregelen beschikbaar zou zijn, dan ben ik uiteraard sterk geïnteresseerd in die gegevens.

Methode om eenmaligheid te berekenen

AMECO geeft verschillende soorten gegevens over het begrotingssaldo. Met drie van deze reeksen kan je volgens mij de eenmaligheid van de maatregelen afleiden. De reeksen worden opgemaakt met de ‘Excessive deficit procedure’. Ik schrijf telkens waar de reeksen die ik gebruikt heb te vinden zijn (evenals hun code), om narekenen en kritiek geven te vergemakkelijken. Ik gebruik alle gegevens uitgedrukt in procent van het BBP.

1. ‘net lending’, onder rubriek 16.4 (‘UBLGE’): dit is het nominale begrotingssaldo.  

2. ‘net lending adjusted for the cyclical component’, onder rubriek 17.1 (‘UBLGAP’): het begrotingssaldo aangepast voor de economische conjunctuur, gebaseerd op potentieel BBP (waar ik overigens heel wat vragen bij heb, maar dat is voor een andere blogpost).

3. ‘structural balance’, onder rubriek 17.1 (‘UBLGAPS’). In het glossarium van de Europese Commissie wordt dit als volgt gedefinieerd: “Structural budget balance: The actual budget balance net of the cyclical component and one-off and other temporary measures. The structural balance gives a measure of the underlying trend in the budget balance.”

Uit deze laatste definitie blijkt dat het structureel saldo (structural balance) bestaat uit het begrotingssaldo zonder de cyclische component en zonder de eenmalige en tijdelijke maatregelen. Helaas zijn deze gegevens pas beschikbaar vanaf 2003.

Op basis van deze drie gegevens kan je dan volgens mij de eenmalige maatregelen afleiden (of de one-off and other temporary measures). Immers,

Begrotingssaldo (reeks 1) = structureel saldo (reeks 3) + verbetering door niet-structurele component   (a)

Begrotingssaldo (reeks 1) = cyclisch aangepast saldo (reeks 2) + verbetering door conjunctuur component   (b)

Niet-structurele component = conjunctuur component + eenmalige/tijdelijke maatregelen   (c)

Uit (a), (b) en (c) kan je het volgende afleiden:

Eenmalige/tijdelijke maatregelen = Begrotingssaldo (reeks 1) – structureel saldo (reeks 3) – conjunctuur component (uit b)

Resultaten

De figuur hieronder geeft voor de periode 2003-2013 de evolutie van het begrotingssaldo (blauw), het structureel saldo (oranje), de verbetering van het begrotingssaldo door de economische conjunctuur (grijs) en de eenmalige/tijdelijke maatregelen (geel). Hieruit blijkt dat de eenmalige maatregelen zowel negatief als positief kunnen zijn. De Europese Commissie rekent dus ook met eenmalige tegenvallers die niet te wijten zijn aan de economische conjunctuur.

begrotingssaldo+varianten

In de periode 2003-2007 was de som van de eenmalige maatregelen wel positief: in totaal 1,24 % van het BBP, of 0,25% per jaar. Dat is niet significant in vergelijking met de afbouw van de schuldratio in deze periode (met bijna 20% van het BBP). In euro’s van 2013 is de schuldratio op die vijf jaar afgebouwd met 80 miljard euro (indien de schuldratio constant zou gebleven zijn), terwijl de eenmalige maatregelen ongeveer 5 miljard opbrachten.

Indien enkel de positieve saldi van de eenmalige maatregelen beschouwd worden, dan komt het totaal voor deze vijf jaren op 3,23% van het BBP of 0,81% per jaar.

In andere landen brachten eenmalige maatregelen netto minder op, zoals blijkt uit onderstaande figuur (blauwe balkjes). Twee landen, Denemarken en Finland, hebben -volgens deze gegevens en methode- zelfs geen enkele eenmalige maatregel genomen. België heeft dus effectief meer eenmalige maatregelen genomen dan elders. Echter, in zes van de zeven landen werd de schuldratio minder sterk afgebouwd (oranje balkjes). In drie landen werd de schuldratio zelfs hoger. Algemeen kan op basis van deze cijfers gesteld worden dat de grootte-orde van de eenmalige maatregelen vele malen kleiner is in vergelijking met de afbouw van de schuldratio.

eenmaligheid+schuldratio

Structureel saldo, met en zonder intrestlasten

Wat opvalt uit de eerste figuur is dat het structureel saldo van België steeds negatief is, tussen -0,9% en -1,5%. De critici van de regeringen onder Verhofstadt hebben dus gelijk dat de begroting nooit structureel in evenwicht was. We kunnen niet nagaan in hoeverre dit ook al was onder Dehaene, aangezien de gegevens pas beginnen voor 2003.

We kunnen België wel vergelijken met andere landen. De onderstaande figuur geeft de evolutie van het structureel saldo sinds 2003 voor de 8 eerder genoemde landen.

structureelsaldo

Hieruit blijkt dat België duidelijk niet tot de top behoort van deze selectie van landen. Echter, het structureel saldo corrigeert niet voor de rentelasten. Doordat voor België deze rentelasten hoog zijn, is het moeilijker om een goed structureel saldo te realiseren in vergelijking met landen die lagere rentelasten hebben. Die rentelasten zijn een erfenis uit het verleden (voor België zelfs uit een ver verleden, namelijk de jaren ’70 en ’80).

Om de prestaties van een regering te beoordelen, rekent men dan ook vaak met het begrotingssaldo zonder rentelasten (primair saldo). Dat kan men ook doen voor een structureel saldo: dit saldo moet dan verhoogd worden met de betaalde intrestlasten. De betaalde intrestlasten zijn ook te vinden in Ameco (rubriek 16.4 – ‘UYIGE’). De onderstaande figuur geeft het door mij berekende ‘primaire structureel saldo’. België blijkt het bijna steeds beter te doen dan de zeven andere landen uit de selectie, en dat voor de volledige beschouwde periode. In de periode 2003-2007 daalde het primair structureel saldo evenwel licht in België, terwijl het elders soms sterk steeg (in 2005 steeg de schuld door de overname van de NMBS-schuld van 7,4 miljard euro).

primairstructureelsaldo

Besluit

Op basis van drie gegevensreeksen over het begrotingssaldo leid ik de netto opbrengst af van de jaarlijkse eenmalige maatregelen. De gegevens lopen pas vanaf 2003.

Op basis van deze methode blijkt dat België in de periode 2003-2007 wel degelijk de hoogste gecumuleerde netto-opbrengst genereerde via eenmalige en tijdelijke maatregelen in vergelijking met 7 buur- en/of toplanden. In totaal brachten de eenmalige maatregelen in deze periode voor België netto 1,24% van het BBP op. Gerekend in het BBP van 2013 is dat ongeveer 5 miljard euro (op vijf jaar tijd). In diezelfde periode werd de schuldratio in België afgebouwd met bijna 20%, of omgerekend in BBP van 2013 met 80 miljard euro. De grootte-orde van de eenmalige maatregelen is dus vele malen kleiner ten opzichte van de daling van de schuldratio tijdens dezelfde periode.

Uit de gegevens blijkt ook dat België nooit een structureel evenwicht heeft gehad (sinds 2003, de start van de gegevensreeks). Daarmee zit België bij de slechtere helft van de selectie van acht landen.

Als echter het “primair structureel saldo” berekend wordt (dus zonder rentelasten), heeft België gemiddeld het hoogste saldo in vergelijking met de zeven buur- en/of toplanden.

Di Rupo I: belastingsregering of toekomstregering?

Wat vooraf ging…

Afgelopen donderdag schreef de Tijd in haar voorpagina-artikel dat België op Japan na de hoogste stijging van de niet-rente-uitgaven kende. Tussen 2009 en 2013 stegen ze met ongeveer 2 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Ook in Oostenrijk en Frankrijk was er een stijging, maar minder sterk dan in België. In de rest van de selectie van landen daalden die uitgaven.

Ik schreef vrijdag een reactie op de opiniepagina van De Tijd waarin ik de stijging van de uitgaven niet contesteerde, maar de eenzijdigheid van de het Tijd-artikel benadrukte. België kende inderdaad een bijna de hoogste stijging van overheidsuitgaven, maar kende in dezelfde periode de laagste stijging van de schuldratio. Fors besparen op overheidsuitgaven tijdens een economische crisis die veroorzaakt wordt door vraaguitval is geen goed idee: het leidt tot het dieper maken van de crisis.

Wouter Vervenne, journalist bij de Tijd en de auteur van het voorpagina-artikel, reageerde diezelfde vrijdag nog via de blog van de Tijd. Hij erkent dat “een drastische sanering van de overheidsfinanciën de economische activiteit (kan) ondermijnen en een negatieve spiraal veroorzaken.” Op mijn kernpunt dat in België de overheidsschuld relatief weinig is gestegen schrijft hij het volgende:

Maar waarom is de Belgische overheidsschuld weinig gestegen? Omdat de overheid de toename van haar uitgaven heeft gefinancierd met een forse verhoging van de belastingen en andere inkomsten. België heeft na Denemarken de hoogste belastingdruk van alle rijke landen.

Principes en grootte-ordes

Het citaat klopt in principe. Echter, het gaat voorbij aan de essentie, namelijk de grootte-ordes. Ik geeft twee uitersten om mijn punt te maken.

Eerste voorbeeld:

  • stel land A verhoogt de overheidsuitgaven niet en moet dus ook de belastingen niet verhogen. Daardoor stijgt de schuld met 5 miljard euro.
  • stel land B verhoogt de overheidsuitgaven wel en moet dus navenant de belastingen verhogen met 10 miljard. Daardoor vermijdt het een stijging van de overheidsschuld.

In het bovenstaande voorbeeld is het eindresultaat in land A dat er 5 miljard extra schuld is doorgeschoven naar de toekomst, maar de huidige generatie heeft op zijn minst geen extra belastingen moeten betalen. In land B is er geen extra schuld doorgeschoven, maar heeft de huidige generatie 10 miljard extra belastingen moeten betalen. Je kan er over discussiëren, maar 10 miljard euro extra belastingen om 5 miljard extra schuld te vermijden lijkt geen goede deal.

Maar de getallen kunnen even goed anders zijn. Tweede voorbeeld:

  • stel land A verhoogt de overheidsuitgaven niet en moet dus ook de belastingen niet verhogen. Daardoor stijgt de schuld echter met 10 miljard euro.
  • stel land B verhoogt de overheidsuitgaven wel en moet dus navenant de belastingen verhogen met 5 miljard. Daardoor vermijdt het een stijging van de overheidsschuld.

Hier is het net omgekeerd: met 5 miljard extra belastingen vermijdt land B dat er 10 miljard extra schuld zou bijkomen. Dat lijkt plots wel een goede deal.

Voor grootte-ordes heb je cijfers nodig

We kunnen nagaan wat er in het verleden werkelijk gebeurd is: voorbeeld 1 of voorbeeld 2. De figuur hieronder geeft voor België en 7 buur- en/of toplanden de extra cumulatieve overheidsinkomsten tegenover de extra schuld dat deze landen gemaakt hebben. Ik vergelijk 2013 met 2011 om zo een oordeel te kunnen vormen over Di Rupo I.

De figuur toont dat vijf van de zeven landen een hogere stijging van de schuldratio had dan België, waarvan vier landen stijgingen kenden van 7 tot 8,5 procent van het BBP, wat enorm is op twee jaar (de schuldratio voor België steeg met slechts 2% op twee jaar). Vier van die vijf landen hadden een lagere stijging van de overheidsinkomsten. Overigens, alle landen in dit rijtje kenden hogere overheidsinkomsten, gerekend in procent van het BBP.

Enkel en Denemarken en Duitsland doen het op de twee vlakken beter dan België. Maar voor de overige landen zou men zich de vraag moeten stellen: wat is beter: een beetje meer overheidsinkomsten en een (fors) lagere stijging van de schuld, zoals België, of toch maar zoveel mogelijk een stijging van de overheidsinkomsten vermijden, ook al stijgt de schuldgraad fors?

inkomsten-schuldratio

Of anders gesteld: als er enkel naar de evolutie van de overheidsinkomsten gekeken worden, dan staat België op plaats 2, na Frankrijk. Niet goed dus. Als je echter de stijging van de schuldratio zou meenemen, dan komen zeker ook Nederland, UK en Finland achter België. De discussie is dan of België het beter deed dan Zweden (België deed het zeker slechter dan Denemarken en Duitsland).

Als dus enkel de evolutie van de overheidsinkomsten beschouwd wordt, dan staat België op een slechte plaats, namelijk positie 2 van deze selectie van 8 landen (en voor deze periode). Als echter ook de schudratio wordt beschouwd, dan promoveert België naar plaats 5 of 6 op 8 (met 8 zijnde de beste).

Sta me dus toe om het eenzijdig te vinden om enkel op de stijging van de overheidsinkomsten te focussen. Je kan op basis van bovenstaade grafiek Di Rupo I inderdaad een belastingregering noemen. Maar je kan op basis van bovenstaande grafiek met nog veel meer recht en reden zeggen dat Di Rupo I een toekomstregering is, die veel minder dan elders de factuur heeft doorgeschoven.

Duurzaamheid

Vervenne schrijft ook dat de verhoging van de belastingen op termijn negatieve economische effecten kan hebben. Dat kan kloppen natuurlijk, maar het vermijden van die stijging van de schuldratio moet ook meegerekend worden en zal zeker een deel van die “op termijn negatieve economische effecten” compenseren. [En ik kan me de reactie al inbeelden indien het België zou geweest zijn met een stijging van de schuldratio met 8% van het BBP en Nederland met slechts 2%.]

Maar ik wil niet blind zijn voor de mogelijke problemen met een stijging van belastingen. Dat schreef ik ook al in mijn opiniestuk voor De Tijd. Stefaan Michielsen, ook journalist bij de Tijd, verwees hiervoor naar het saldo op de lopende rekening. Hij wees onder meer dat dat saldo gedaald is en ondertussen zelfs negatief is, wat kan wijzen op een afgenomen competitiviteit.

Ik geef hieronder de cijfers die ik in Ameco gevonden heb (‘balance of current transactions’). Het saldo is voor België inderdaad sterk gedaald ten opzichte van 2007, maar is in 2013 nog steeds licht positief (cijfers voor 2014 en 2015 zijn voorspellingen). Ik weet dat de cijfers van de NBB echter een negatief saldo geven. Ik ken de reden niet voor dit verschil, maar om te kunnen vergelijken met andere landen moet je internationale cijfers gebruiken.

balance of current transactions

De evolutie lijkt voor België in ieder geval niet goed. Maar of ze dramatisch zijn? We doen het even goed/slecht als Finland. En een pak beter dan UK. Betekent dit dat de competitiviteit van UK in het gedrang is en dat er ook daar een probleem is met de belastingen?

Bovendien is deze indicator een zero-sum indicator: als er één land een positief saldo heeft, dan móét er een ander land een negatief saldo hebben. Het feit dat Duitsland en zeker Nederland dergelijke grote positieve saldo’s hebben is wellicht een groter probleem dan het saldo van België.