Efficiënt jeugdvoetbal

Met de zege van België tegen Portugal, is voetbal in ons land nogmaals de belangrijkste bijzaak van de wereld geworden en krijgt ze alle aandacht. Nog meer dan vroeger zijn onze Rode Duivels wereldsterren geworden, en multi-miljonairs. Het doet heel wat jongens dromen van een voetbalcarrière en onze voetbalclubs zitten dan ook eivol. Vooral in een stedelijke omgeving zijn de voetbalkansen op wandel- en fietsafstand beperkt, zeker voor jongeren die niet uit de middenklasse komen en/of de tradities en gewoontes minder goed kennen.

Waar er schaarste is, wordt er geselecteerd. Dus ook bij het jeugdvoetbal, waar clubs koortsachtig op zoek zijn naar de toptalenten. En die zoektocht begint al op zeer jonge leeftijd. Het is geen uitzondering dat spelers van 7 jaar al “getransfereerd” worden naar een andere club, omdat een talentscout er de nieuwe Kevin De Bruyne in heeft gezien. Voetbal, en ook jeugdvoetbal, is hypercompetitief en als club wil je het risico niet lopen om dergelijk talent te missen.

Nochtans is er geen enkel bewijs dat talentscouting op jonge leeftijd goed werkt. Kinderen zijn nog in volle ontwikkeling en kunnen een voordeel of nadeel hebben op een domein dat toevallig belangrijk is voor voetbal, maar waar dat voordeel later opnieuw verdwijnt. Ook het geboortemaandeffect, waarbij iemand die in januari geboren is bijna een jaar ouder is dan iemand uit december, speelt volop op jeugdige leeftijd. Een selectie op snelheid en kracht is dan vaak niet meer dan een selectie op geboortemaand.

Door de sterke competitie tussen clubs en door het foute idee dat vroege talentscouting belangrijk is, is jeugdvoetbal erg selectief geworden, waarbij er teveel geoptimaliseerd wordt om te winnen en minder om -vaak nog verborgen- talent de tijd te geven zich te ontwikkelen. Op die manier gaat er heel wat talent verloren, omdat spelers “weggeselecteerd” worden, terwijl ze gewoon heel graag voetballen of even een tragere ontwikkeling doormaken.

Het is niet makkelijk om als individu hiertegen op te boksen. Zelf probeer ik wat tegengewicht te geven door mee te helpen in mijn buurt voetbal aan te bieden dat laagdrempelig is. Eenmaal per week wordt er getraind onder toezicht van een gediplomeerde trainer. Het is recreatief, maar niet vrijblijvend. Enkele enthousiaste jeugdtrainers en ouders uit de buurt helpen mee.  We noemen ons de Rode Ridders, een verwijzing naar de Ridderbuurt in Leuven en onze nationale voetbalploeg. Want ook onze spelers hebben ambitie en dromen van meer.

Andreas Tirez

Deze tekst verscheen eerst als zomercolumn in DeMorgen.

Ik niet

Het is twee weken geleden dat het lichaam van Jurgen Conings gevonden werd. De directe bedreiging van Marc Van Ranst is daarmee weg en hij kon dan ook het safehouse verlaten waar hij en zijn gezin meer dan een maand in ondergebracht waren.

In plaats van zich in het safehouse stil te houden, wat velen hem toen ook aanraadden, bleef Van Ranst zijn cassante zelf (of zijn arrogante zelf, naar gelang je houding tegenover hem). Hij ging zelfs regelmatig de confrontatie aan met mensen die Conings steunden. Hijzelf verantwoordde dit door te stellen dat indien hij zou zwijgen, hij zou toegeven aan de intimidatie.

Je kan hem misschien aanwrijven dat hij overdreef, maar dat is geneuzel in de marge. Van Ranst heeft gelijk wanneer hij zegt dat zwijgen gelijkstaat aan toegeven aan intimidatie. En toegeven was voor hem geen optie.

Het deed me denken aan “Ik Niet”, een boek van Joachim Fest, waarin Fest zijn ervaringen beschrijft als kind in de jaren 1930 in Duitsland. Zijn vader is een schooldirecteur en wil niet meegaan in het nazisme, ondanks toenemende druk, ook van zijn vrouw die wil dat haar man zich minder onbuigzaam opstelt in het belang van hun kinderen.

Maar vader Fest buigt niet, en uiteindelijk wordt hij ontslagen. Daarop roept hij zijn zonen bij zich en zegt “Ook al doen ze allemaal mee – ik niet”. Het verwijst naar onze individuele morele verantwoordelijkheid. Dat je altijd de keuze hebt om het goede te doen, ook al doen de mensen rond jou dat niet en ook al is het goede doen nadelig voor jou of je naasten.

We worden nagenoeg allen opgevoed met de zogezegde evidentie om steeds voor het goede te kiezen. Maar als je één van de weinigen bent die die keuze maakt, dan is dat helemaal geen evidentie meer. En die keuze krijgen mensen in hun (dagelijks) leven veel meer dan ze zelf denken. Het gaat om een collega die onheus behandeld wordt. Over een kennis die racistische “grapjes” maakt. Een vrouw die op straat wordt lastig gevallen. Een leraar die al dan niet controversiële cartoons wil tonen wanneer het over vrijheid van meningsuiting gaat. Telkens heb je de keuze: zwijg je of spreek je?

Van Ranst zweeg niet. Daarmee bewees hij zichzelf en zijn gezin geen dienst, maar wel één aan ons, omdat intimidatie een minder aantrekkelijke strategie geworden is van je eventuele tegenstanders.

De vraag is hoeveel mensen op dit vlak de moed en de kracht van de overtuiging zouden hebben om niet te zwijgen. Van Ranst heeft die moed en die kracht overduidelijk wel. Love him or hate him, maar daarvoor verdient hij ons respect.

Andreas Tirez

Deze column verscheen eerst als zomercolumn in DeMorgen.

Status en de traagheid van het leven

Deze week start de zomervakantie. Voor velen is het de ideale periode om wat gas terug te nemen en even wat traagheid in het leven te krijgen. De vraag is of dat enkel in de zomerperiode moet.

Een paar jaar geleden toerde Johan Braeckman, filosoof aan de UGent, met een lezing waarin hij pleitte voor meer luiheid. Braeckman had net een jaar verlof zonder wedde genomen en op zijn gemak een oude schuur gerenoveerd. Hij sprak in een interview over ‘opzichtige consumptie’, namelijk geld uitgeven om vooral status te signaleren en niet om reële behoeften te dekken. Braeckman pleit ervoor om dat vooral niet te doen. Het leuke is dat je dan minder geld nodig hebt, wat het makkelijker maakt om meer te kunnen doen wat je graag doet, zoals je vrienden en familie bij je thuis uitnodigen. Want dat is een andere raad van hem: blijf meer thuis. Want daar ben je pas echt vrij. En het is nog eens goedkoper ook, waardoor je minder moet werken voor je consumptie.

Ook al heeft de filosoof gelijk, hij heeft wel makkelijk praten. Na een jaartje verlof zonder wedde kon hij als vastbenoemde ambtenaar zijn oude job terug opnemen. En als bekende professor filosofie hoeft hij zich geen zorgen te maken over zijn status. Robert Frank, een Amerikaanse econoom, vindt het dan ook helemaal niet evident dat mensen ‘foert’ zeggen en zich niets aantrekken van wat anderen van hen denken. Mensen zijn sociale wezens en we zijn evolutionair geëvolueerd om het net heel belangrijk te vinden om bij de groep te horen. Streven naar erkenning van anderen en dus status verwerven zit inherent in ons, en daar hoort al snel opzichtige consumptie bij.

Frank vindt het dus te gemakkelijk om de verantwoordelijkheid bij de individuele consument te leggen. Hij vergelijkt opzichtige consumptie met een wapenwedloop, waarbij de ene reageert op de andere, voor meer, duurder en groter. Het unilateraal de-escaleren van een wapenwedloop lukt niet. En dus heb je iets nodig dat alle partijen aanmaant om de consumptie te de-escaleren. Voor Frank, een econoom, is dat een oplopende consumptiebelasting.

Zelf neem ik graag een tussenpositie in. Nee, het de-escaleren van je eigen opzichtige consumptie is niet zo makkelijk als Braeckman beweert, maar het is als individu ook niet zo dat je niets kan doen. Je kan best in de marge wat verbeteren en dat is beter dan niets. Dus blijf deze zomer al eens thuis en nodig je vrienden en familie daar uit, laat die dure fles wijn voor één keer maar in de kelder en bak wat frieten met een pintje bier voor je gezelschap. Succes gegarandeerd en je helpt je medemens om ook wat minder te consumeren.

Andreas Tirez

Deze column verscheen eerst als zomercolumn in DeMorgen.