Red ons pensioen: schaf loonvorming op anciënniteit af

Naar aanleiding van de publicatie van het jaarlijks rapport van de Nationale Bank over de economische en financiële ontwikkeling, was er heel wat te doen over de hoge en stijgende Belgische overheidsuitgaven. Als reactie schreef ik de blog ‘Overheidsuitgaven op zich zeggen niets’ met daarin cijfermateriaal dat overduidelijk aantoont dat België wat betreft de primaire overheidsuitgaven in de middenmoot zit, zowel wat betreft het niveau als de stijging ervan, als je België vergelijkt met 7 buur- en/of toplanden.

Aangezien ik wel vaker mythen over België heb willen ontkrachten (over overheidsschuld, ambtenaren, tranfsers en inkomensongelijkheid) verwachtte ik me aan de gebruikelijke kritiek “dat niet het niveau van uitgaven belangrijk is, maar wel wat je als burger daarvoor terugkrijgt van de overheid”. Ik heb daarop willen anticiperen door in mijn blogtekst aan te geven dat België eigenlijk minder uitgaven doet dan op het eerste gezicht lijkt, of dat in sommige andere landen de individuele burger een groter deel van de kosten van bijvoorbeeld de sociale zekerheid zelf moet betalen.

Dat verhinderde niet dat ik toch als repliek kreeg dat we als Belg te weinig terugkrijgen van onze overheid, te weinig waar voor ons belastinggeld. Ik wil daar in meegaan, maar enkel als ik dat kan doen op basis van cijfers; anders verzand je in anekdotische discussies, of haal je er één aspect uit in vergelijking met één bepaald land waarop België dan inderdaad slechter of beter scoort.

Pensioenen: te weinig waar voor ons geld

Via Twitter kreeg ik van @hdmaert (#volgtip) cijfers van de Oeso in verband met de pensioenen. Volgens hem krijgt een Belg die 100 verdient slechts 40 pensioen, terwijl men in Nederland 70 krijgt (1ste+2de pijler samen), met een link naar een data sheet van de Oeso. Ik ben dan op zoek gegaan naar wat de Oeso de Replacement Rates noemt en ik heb dit vergeleken met de pensioenuitgaven van de overheid en de privé. Hieronder vind je de analyse voor België en 7 buur- en/of toplanden.

De eerste figuur geeft de overheids- en privé-uitgaven voor pensioenen in 2009 (in % van het BBP). Hieruit blijkt dat België in totaal 13,3% uitgeeft aan pensioenen; enkel Frankrijk geeft meer aan pensioenen.

uitgavenpensioen

Bron: Oeso (xls)%

Alvast twee opmerkingen bij deze figuur.

1. Deze figuur moet waarschijnlijk genuanceerd worden. Het aandeel privé voor België is met 3,3% van het BBP verrassend hoog gegeven het feit dat we geen veralgemeend kapitalisatiestelsel hebben, maar voornamelijk een repartitiestelsel. In 2006 was het privé-aandeel volgens de Oeso-cijfers nog slechts 1,3% van het BBP of 2%punt lager. De privé-uitgaven voor pensioenen zijn dus op drie jaar ruim verdubbeld. De enige verklaring die ik kan bedenken is de forse uitbreiding van de 2de en 3de pijler van ons pensioenstelsel, wat een kapitalisatiestelsel is. De huidige werkgevers lijken volop aan het sparen te zijn via het kapitalisatiestelsel. Als dat het geval is, dan zijn de privé-uitgaven van pensioen geen goede graadmeter, althans niet voor België, omdat het uitgaven zijn aan het begin van een kapitalisatie-systeem, waar de betaler pas in de toekomst van zal kunnen genieten. Meer nog, de Belgische overheid spaart dan eigenlijk mee voor later: nu loopt ze belastingsinkomsten mis (a rato van 50%) om in de toekomst, wanneer de gepensioneerde zijn 2de en 3de pijler aanspreekt, dit te kunnen belasten (weliswaar slechts a rato van 16%).

2. Uit de recente ECB-studie blijkt dat 80% van de oudere Belgen een eigen woning bezitten, wat niet onterecht als de vierde pijler bekeken wordt voor het pensioen. In Duitsland, bijvoorbeeld is dit slechts 59%, in Nederland 55%.

Replacement Rates

Maar zelfs als je enkel de overheidsuitgaven bekijkt, dan geeft België nog steeds veel uit aan pensioenen (10% van het BBP). Dat wil nog niet zeggen dat België het daarmee slecht doet. Het zou ook kunnen dat door deze hoge uitgaven de gepensioneerden het ook beter hebben. Dat kan gemeten worden aan de hand van de replacement rate. De figuur hieronder geeft deze cijfers voor de gemiddelde, lage en hoge verdieners (met links de hoogste bruto replacement rate voor de gemiddelde verdiener).

RR

Bron: Oeso

De figuur vertelt een aantal interessante zaken wat betreft:

– de gemiddelde lonen (rode lijn): België staat op plaats 7 van 8; enkel Frankrijk doet het slechter; het verschil is echter niet groot tussen plaats 7 (België) en plaats 4 (Duitsland).

– de lage lonen (blauwe lijn): België staat op plaats 4 van 8; Frankrijk blijft op plaats 8. Verschillen zijn groter.

– de hoge lonen (groene lijn): België staat op plaats 7 van 8; ook nu doet enkel Frankrijk het slechter; de verschillen met de hogere plaatsen zijn echter groter (we hangen voor de hoge lonen meer tegen Frankrijk dan tegen Duitsland)

Nederland staat steeds op de eerste plaats met een bruto replacement rate van 86-93%, behalve voor de lage lonen waar Denemarken een replacement rate heeft van 120%.

Dus ondanks hoge uitgaven hebben de Belgische gepensioneerden met een gemiddelde en laag inkomen een pensioen dat zich in de lagere middenmoot bevindt. Wat betreft de hoge verdieners bengelen we duidelijk achteraan (dat zal met de 2de en 3de pijler in de toekomst hopelijk verbeteren). Voor Nederland is het net omgekeerd: ondanks relatief lage uitgaven, krijgen de Nederlandse gepensioneerden veel terug. Op basis van deze cijfers is het duidelijk dat België het niet goed doet; enkel Frankrijk doet nog slechter.

Werkzaamheidsgraad

De reden is wel bekend en niet ver te zoeken: er werken maar relatief weinig oudere werknemers in België en Frankrijk. De figuur hieronder geeft de werkzaamheidsgraad per leeftijdscategorie in België en de 7 buur- en/of toplanden. De werkzaamheidsgraad zijn de werkenden gedeeld door het aantal personen van die leeftijdscategorie.

werkzaamheidsgraadALL

Bron: Oeso

De rode lijn geeft de (niet-gewogen) gemiddelde werkzaamheidsgraad van de zeven buur- en/of toplanden (hierna: “de benchmark”). De blauwe lijn geeft dezelfde gegevens voor België. De groen balkjes geeft het verschil tussen deze twee. Hieruit blijkt dat België voor alle leeftijdscategorieën een lagere werkzaamheidsgraad kent dan de benchmark. Het verschil is echter nauwelijks significant voor de jonge werknemers.

Vanaf de leeftijd van 45 jaar zakt de werkzaamheidsgraad sneller in België en voor de categorie van 55-64 jaar is het verschil zeer groot: er zijn in de zeven buur- en/of toplanden bijna 19 op 100 mensen in de leeftijdscategorie 55-64 jaar méér aan het werk dan in België. Tenzij er iets speciaal aan de hand in België is met deze leeftijdscategorie, is dit niet te verklaren.

Maar er is ook al een daling van de werkzaamheidsgraad vanaf 45-54 jaar. Om dat te verklaren, is het nodig te kijken naar een gelijkaardige figuur als hierboven, maar opgesplitst volgens geslacht. Dat wordt getoond in de onderstaande figuur. Mannen worden voorgesteld door vierkantjes, vrouwen door bolletjes. De balkjes geven het verschil tussen België en 7 buur- en/of toplanden.

werkzaamheidsgraadMenWomen

Bron:  Oeso

Deze figuur is volgens mij cruciaal, omdat het duidelijk aangeeft wat de pijnpunten zijn wat betreft de vergrijzing in België.

Ten eerste blijkt nogmaals dat België voor zowel mannen en vrouwen en voor alle leeftijdscategorieën een lagere werkzaamheidsgraad kent dan gemiddeld in de 7 buur- en/of toplanden (het verschil, aangegeven met de balkjes is steeds positief). Maar dat kan sterk variëren: vrouwen van 25-34 jaar werken nagenoeg evenveel (0,4 procentpunt minder) als in de 7 beschouwde landen, terwijl vrouwen van 55-64 jaar veel minder werken (21 procentpunt minder).

Ten tweede is het opvallend dat de werkzaamheidsgraad van mannen weinig verschilt met de 7 beschouwde landen en er min of meer gelijke tred mee houdt in de leeftijdscategorie 25-54, om daarna zeer sterk af te nemen vanaf 55 jaar. De werkzaamheidsgraad vanaf 55 jaar neemt ook wel af in de 7 beschouwde landen, maar in België is die afname veel sterker en vergroot de kloof van 2,7 procentpunt tot 16,5 procentpunt.

Ten derde, en wat mij betreft het meest verrassende, is de lagere werkzaamheidsgraad van vrouwen van 45-54 jaar, namelijk 70% terwijl ze in de 7 buur- en/of toplanden heel licht stijgt van 79,9% tot 80,3%. In België is de werkzaamheidsgraad van de 10 jaar jongeren vrouwen (35-44 jaar) nog 77% tegenover 80% in de 7 buur- en/of toplanden. Daardoor vergroot de kloof tussen België en de 7 landen van 2,7 procentpunt voor 35-44-jarige vrouwen naar 10,3 procentpunt voor 45-54 jarige vrouwen om daarna nog sterker af te nemen tot een kloof van 21 procentpunt voor vrouwen van 55-64 jaar. Let wel, het is waarschijnlijk niet zo dat de vrouwen op 10 jaar massaal afhaken; het is eerder zo dat ze nooit eerder gewerkt hebben. Men kan dus verwachten dat de activiteitsgraad van de 45-54 jarige vrouwen binnen tien jaar hoger zal liggen dan nu.

Loonvorming op anciënniteit

Een belangrijke oorzaak van de lage werkzaamheidsgraad van oudere werknemers is wellicht de rol van anciënniteit in de loonvorming. In België zou het loon te veel automatisch stijgen met de leeftijd: hoe langer men ergens werkt, hoe meer loon men krijgt. Dat is in het begin natuurlijk logisch, omdat men ervaring opdoet, waardoor de productiviteit stijgt. Maar die productiviteitsstijging vlakt af: als je ergens 15 jaar werkt, dan zal je het 16de jaar misschien wel nog ietsje beter worden, maar wellicht onvoldoende om de loonstijging te verantwoorden. Na 25 of 30 jaar al helemaal niet meer. Maar men blijft jaar na jaar meer kosten zonder dat je productiever wordt en uiteindelijk prijs de werknemers zichzelf uit de markt.

De automatische loonstijging met anciënniteit zie je niet bij de 7 buur- en/of toplanden. De grafiek hieronder geeft het loon per leeftijdscategorie ten opzichte van het loon van een dertiger, zowel voor België als voor het gemiddelde van de zeven beschouwde landen. Hieruit blijkt dat de lonen in België fors blijven stijgen met de leeftijd terwijl het gemiddelde in de zeven landen nagenoeg stabiel blijft  (Frankrijk is de uitzondering, met ook een lage werkzaamheidsgraad van oudere werknemers; in UK dalen ze). Let wel, uit deze figuur kan niet opgemaakt worden welke lonen in absolute waarde hoger zijn, aangezien ze herschaald zijn met het loon van de dertiger van dat land. Het is enkel een goede weergave van de loonspanning tussen de verschillende leeftijdscategorieën.

loonspanning
Loonspanning tussen leeftijdscategorieën. België vergeleken met de 7 buur- en/of toplanden.
Bron: Earnings Survey 2010 Eurostat

Ik denk dat de loonvorming op anciënniteit minstens even belangrijk is als de algemene loonlasten. Dat zou vooral in de privé-sector een probleem zijn, en minder bij de overheid. En ook meer bij bedienden dan bij arbeiders, zoals uit een presentatie van Jan Denys op een recente gespreksavond van Randstad bleek. Er zou wel heel wat variatie zijn tussen de verschillende sectoren.

Conclusie: België doet het niet goed wat betreft de pensioenen: we geven veel uit maar krijgen weinig terug. Dat is waarschijnlijk voor een groot deel te verklaren door de lage werkzaamheidsgraad bij de oudere werknemers. Dat is een probleem dat België kent uit het verleden, maar dat wel moet aangepakt worden. En dat wordt op zijn beurt waarschijnlijk veroorzaakt door de loonvorming op anciënniteit. Ik denk dat die discussie minstens even belangrijk is als de discussie over algemene loonlasten.

En heel dit verhaal kan ook positief bekeken worden: er ligt voor België een gigantische werkbonus voor het rapen. We hebben al stappen gezet met een latere pensioenleeftijd en ik verwacht wel wat van de expertencommissie die recent is opgericht. De werkbonus verzilveren moet één van de belangrijkste thema’s worden van de komende jaren. En om die te verzilveren is geen tweederde meerderheid nodig. De welvaartsstaat kan je immers hervormen bij gewone meerderheid.

Leave a Reply

Your email will not be published. Name and Email fields are required.