Schaf uitgaven voor recreatie, cultuur en religie af

Er wacht België nog een forse besparing op de overheidsuitgaven. Om de uitgaven voor sociale zekerheid en gezondheidszorg aanvaardbaar te houden, moet de overheid zich beperken tot haar kerntaken. De 5 miljard euro die ze jaarlijks uitgeeft aan ‘recreatie, cultuur en religie’ hoort daar niet bij en wordt op termijn beter afgeschaft.

De verkiezingscampagne gaat voor het eerst sinds lange tijd nog eens over de sociaal-economische thema’s. Er is veel discussie over hoeveel en waar gesaneerd moet worden opdat we onze dierbare welvaartsstaat kunnen behouden. Een aantal overheidsinstellingen hebben een idee gegeven van de grootteorde die netto bespaard moet worden.

Volgens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zou België 12,9 miljard euro moeten besparen tegen 2018 (De Tijd, 13 maart). De Hoge Raad voor Financiën (HRF) was strenger met een besparing van 13,7 miljard tegen 2017, waarvan 12 miljard euro bij de federale overheid en sociale zekerheid en 1,7 miljard bij de regio’s (De Tijd, 26 maart). De bruto besparingen zijn nog veel hoger, omdat een aantal overheidsuitgaven, zoals die voor pensioenen en gezondheidszorg, nog zullen stijgen.

De saneringsopdracht die ons wacht, is dus fors en de overheid zal zich moeten beperken tot haar kerntaken. Het is dan ook opmerkelijk dat een mogelijke grote besparingspost buiten schot blijft in deze campagne, en dat zijn de overheidsuitgaven aan ‘recreatie, cultuur en religie’. In 2012 werd aan ‘recreatie, cultuur en religie’ ongeveer 5 miljard euro uitgegeven, waarvan 95 procent door de regio’s en 5 procent door het federale niveau.

uitgavenrecreatiecultuurreligie

Voor alle duidelijkheid: dit is geen pleidooi tegen recreatie, cultuur of religie. Het gaat enkel om het feit dat de overheid daarvoor geen uitgaven moet doen.

Wellicht prijkt in een aantal verkiezingsprogramma’s dat hier wat bespaard moet worden. Mijn voorstel is veel radicaler: schaf die uitgaven af.

Ik meen dat het niet verantwoord kan worden dat die uitgaven tot de kerntaken van de overheid behoren. Voor religie lijkt me dat duidelijk: dat zou een privézaak moeten zijn. Maar dat geldt ook voor recreatie en cultuur, omdat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de veronderstelde maatschappelijke baten of efficiëntiewinst, toch niet voor zover mij bekend. Dat wetenschappelijk bewijs is er wel en overvloedig voor vele andere domeinen, zoals de sociale zekerheid, onderwijs, publieke gezondheid, ondersteuning van kansarme gezinnen, infrastructuur en innovatie.

Voor alle duidelijkheid: dit is geen pleidooi tegen recreatie, cultuur of religie. Het gaat enkel om het feit dat de overheid daarvoor geen uitgaven moet doen. Het gevolg daarvan is dat men voor cultuur- en recreatieprojecten hogere toegangsprijzen zal moeten vragen om het verlies aan subsidies te compenseren. Als de deelnemers die prijzen niet willen betalen, zullen daardoor projecten verdwijnen. Dat is op zich ongetwijfeld een spijtige zaak, maar voor wie dan?

Uiteraard voor de deelnemers. Maar waarom betaalden ze dan niet de hogere, maar kostendekkende toegangsprijs? Het nadeel dat ze ondervinden kan in ieder geval niet hoger zijn dan het verschil tussen de prijs die ze wilden betalen en de nieuwe prijs zonder subsidies. Is het een nadeel voor de niet-deelnemers? Dat zou kunnen, indien er maatschappelijke baten zouden zijn van het project. Maar dat is, zoals ik al zei, (nog) niet aangetoond.

Naar mijn mening kan er wel één uitgavenpost blijven bestaan, namelijk de uitgaven die jongeren de gelegenheid geven om met zo veel mogelijk cultuur- en recreatiedisciplines in aanraking te komen. Zonder subsidies kunnen de financiële drempels daarvoor te hoog zijn. Maar dat budget zou dan eigenlijk in de korf onderwijs moeten komen.

Met zijn advies om de besparing volgens overheidsniveau te verdelen gaat de Hoge Raad voor Financiën trouwens zijn boekje te buiten. Hij heeft in zijn advies impliciet geoordeeld dat drastische besparingen op ‘recreatie, cultuur en religie’ niet hoeven. Dat is een politiek oordeel dat de HRF niet zou mogen vellen.

Deze tekst verscheen eerst bij De Tijd, en daarna bij Liberales.

Over het afschaffen van cultuursubsidies schreef ik in het verleden ook al hier en hier.

Di Rupo I: belastingsregering of toekomstregering?

Wat vooraf ging…

Afgelopen donderdag schreef de Tijd in haar voorpagina-artikel dat België op Japan na de hoogste stijging van de niet-rente-uitgaven kende. Tussen 2009 en 2013 stegen ze met ongeveer 2 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Ook in Oostenrijk en Frankrijk was er een stijging, maar minder sterk dan in België. In de rest van de selectie van landen daalden die uitgaven.

Ik schreef vrijdag een reactie op de opiniepagina van De Tijd waarin ik de stijging van de uitgaven niet contesteerde, maar de eenzijdigheid van de het Tijd-artikel benadrukte. België kende inderdaad een bijna de hoogste stijging van overheidsuitgaven, maar kende in dezelfde periode de laagste stijging van de schuldratio. Fors besparen op overheidsuitgaven tijdens een economische crisis die veroorzaakt wordt door vraaguitval is geen goed idee: het leidt tot het dieper maken van de crisis.

Wouter Vervenne, journalist bij de Tijd en de auteur van het voorpagina-artikel, reageerde diezelfde vrijdag nog via de blog van de Tijd. Hij erkent dat “een drastische sanering van de overheidsfinanciën de economische activiteit (kan) ondermijnen en een negatieve spiraal veroorzaken.” Op mijn kernpunt dat in België de overheidsschuld relatief weinig is gestegen schrijft hij het volgende:

Maar waarom is de Belgische overheidsschuld weinig gestegen? Omdat de overheid de toename van haar uitgaven heeft gefinancierd met een forse verhoging van de belastingen en andere inkomsten. België heeft na Denemarken de hoogste belastingdruk van alle rijke landen.

Principes en grootte-ordes

Het citaat klopt in principe. Echter, het gaat voorbij aan de essentie, namelijk de grootte-ordes. Ik geeft twee uitersten om mijn punt te maken.

Eerste voorbeeld:

  • stel land A verhoogt de overheidsuitgaven niet en moet dus ook de belastingen niet verhogen. Daardoor stijgt de schuld met 5 miljard euro.
  • stel land B verhoogt de overheidsuitgaven wel en moet dus navenant de belastingen verhogen met 10 miljard. Daardoor vermijdt het een stijging van de overheidsschuld.

In het bovenstaande voorbeeld is het eindresultaat in land A dat er 5 miljard extra schuld is doorgeschoven naar de toekomst, maar de huidige generatie heeft op zijn minst geen extra belastingen moeten betalen. In land B is er geen extra schuld doorgeschoven, maar heeft de huidige generatie 10 miljard extra belastingen moeten betalen. Je kan er over discussiëren, maar 10 miljard euro extra belastingen om 5 miljard extra schuld te vermijden lijkt geen goede deal.

Maar de getallen kunnen even goed anders zijn. Tweede voorbeeld:

  • stel land A verhoogt de overheidsuitgaven niet en moet dus ook de belastingen niet verhogen. Daardoor stijgt de schuld echter met 10 miljard euro.
  • stel land B verhoogt de overheidsuitgaven wel en moet dus navenant de belastingen verhogen met 5 miljard. Daardoor vermijdt het een stijging van de overheidsschuld.

Hier is het net omgekeerd: met 5 miljard extra belastingen vermijdt land B dat er 10 miljard extra schuld zou bijkomen. Dat lijkt plots wel een goede deal.

Voor grootte-ordes heb je cijfers nodig

We kunnen nagaan wat er in het verleden werkelijk gebeurd is: voorbeeld 1 of voorbeeld 2. De figuur hieronder geeft voor België en 7 buur- en/of toplanden de extra cumulatieve overheidsinkomsten tegenover de extra schuld dat deze landen gemaakt hebben. Ik vergelijk 2013 met 2011 om zo een oordeel te kunnen vormen over Di Rupo I.

De figuur toont dat vijf van de zeven landen een hogere stijging van de schuldratio had dan België, waarvan vier landen stijgingen kenden van 7 tot 8,5 procent van het BBP, wat enorm is op twee jaar (de schuldratio voor België steeg met slechts 2% op twee jaar). Vier van die vijf landen hadden een lagere stijging van de overheidsinkomsten. Overigens, alle landen in dit rijtje kenden hogere overheidsinkomsten, gerekend in procent van het BBP.

Enkel en Denemarken en Duitsland doen het op de twee vlakken beter dan België. Maar voor de overige landen zou men zich de vraag moeten stellen: wat is beter: een beetje meer overheidsinkomsten en een (fors) lagere stijging van de schuld, zoals België, of toch maar zoveel mogelijk een stijging van de overheidsinkomsten vermijden, ook al stijgt de schuldgraad fors?

inkomsten-schuldratio

Of anders gesteld: als er enkel naar de evolutie van de overheidsinkomsten gekeken worden, dan staat België op plaats 2, na Frankrijk. Niet goed dus. Als je echter de stijging van de schuldratio zou meenemen, dan komen zeker ook Nederland, UK en Finland achter België. De discussie is dan of België het beter deed dan Zweden (België deed het zeker slechter dan Denemarken en Duitsland).

Als dus enkel de evolutie van de overheidsinkomsten beschouwd wordt, dan staat België op een slechte plaats, namelijk positie 2 van deze selectie van 8 landen (en voor deze periode). Als echter ook de schudratio wordt beschouwd, dan promoveert België naar plaats 5 of 6 op 8 (met 8 zijnde de beste).

Sta me dus toe om het eenzijdig te vinden om enkel op de stijging van de overheidsinkomsten te focussen. Je kan op basis van bovenstaade grafiek Di Rupo I inderdaad een belastingregering noemen. Maar je kan op basis van bovenstaande grafiek met nog veel meer recht en reden zeggen dat Di Rupo I een toekomstregering is, die veel minder dan elders de factuur heeft doorgeschoven.

Duurzaamheid

Vervenne schrijft ook dat de verhoging van de belastingen op termijn negatieve economische effecten kan hebben. Dat kan kloppen natuurlijk, maar het vermijden van die stijging van de schuldratio moet ook meegerekend worden en zal zeker een deel van die “op termijn negatieve economische effecten” compenseren. [En ik kan me de reactie al inbeelden indien het België zou geweest zijn met een stijging van de schuldratio met 8% van het BBP en Nederland met slechts 2%.]

Maar ik wil niet blind zijn voor de mogelijke problemen met een stijging van belastingen. Dat schreef ik ook al in mijn opiniestuk voor De Tijd. Stefaan Michielsen, ook journalist bij de Tijd, verwees hiervoor naar het saldo op de lopende rekening. Hij wees onder meer dat dat saldo gedaald is en ondertussen zelfs negatief is, wat kan wijzen op een afgenomen competitiviteit.

Ik geef hieronder de cijfers die ik in Ameco gevonden heb (‘balance of current transactions’). Het saldo is voor België inderdaad sterk gedaald ten opzichte van 2007, maar is in 2013 nog steeds licht positief (cijfers voor 2014 en 2015 zijn voorspellingen). Ik weet dat de cijfers van de NBB echter een negatief saldo geven. Ik ken de reden niet voor dit verschil, maar om te kunnen vergelijken met andere landen moet je internationale cijfers gebruiken.

balance of current transactions

De evolutie lijkt voor België in ieder geval niet goed. Maar of ze dramatisch zijn? We doen het even goed/slecht als Finland. En een pak beter dan UK. Betekent dit dat de competitiviteit van UK in het gedrang is en dat er ook daar een probleem is met de belastingen?

Bovendien is deze indicator een zero-sum indicator: als er één land een positief saldo heeft, dan móét er een ander land een negatief saldo hebben. Het feit dat Duitsland en zeker Nederland dergelijke grote positieve saldo’s hebben is wellicht een groter probleem dan het saldo van België.

Bespaard of niet bespaard: wie heeft gelijk?

Tijdens het debat tussen De Wever en Magnette beweerde deze laatste dat de federale regering 22 miljard euro bespaard heeft. Bart De Wever repliceerde dat dit niet blijkt uit de cijfers: het tekort is teruggedrongen van 13 miljard naar 9 miljard euro, wat neerkomt op 4 miljard euro.

Alexander De Croo mengde zich vandaag tijdens het VTM Nieuws in de discussie door te wijzen op de extra uitgaven die de overheid heeft moeten doen: 5 miljard meer voor pensioenen, 2 miljard voor gezondheidzorg en 1 miljard euro voor lastenverlaging. Om dat te kunnen verwezenlijken heeft de regering volgens De Croo 22 miljard moeten besparen. De Wever reageerde ondertussen en blijft bij zijn standpunt dat dit ‘fantoombesparingen’ zijn.

Ik denk dat deze discussie helder kan gemaakt worden door een fictief voorbeeld te nemen. Stel een modaal gezin van vier, met een netto inkomen van 40.000 euro per jaar. Het gezin geeft evenveel uit als er binnenkomt. In 2013 wordt één van de kinderen echter ziek en stijgen de uitgaven voor gezondheid voor dat jaar met 2500 euro. Daarboven blijkt de economische conjunctuur tegen te zitten en dalen de gezinsinkomsten met 2500 euro.

Het gezin besluit daarop om de uitgaven te verminderen: de jaarlijkse strandvakantie wordt voor 2013 geannuleerd en ook het maandelijks restaurantbezoek wordt afgeschaft. Ook wordt beslist om de aankoop van de nieuwe auto met één jaar uit te stellen waardoor het bedrag dat hiervoor jaarlijks opzij gezet wordt voor dat jaar wegvalt. In totaal vermindert het gezin haar uitgaven zo met 4000 euro.

Voor 2013 geeft dat het volgende: +4000 (besparen) – 2500 (gezondheidskost) – 2500 (minder inkomsten) = -1000 euro. Ondanks dat het gezin 4000 euro bespaard heeft, maakt het 1000 euro schuld.

Een buitenstaander die enkel naar het eindresultaat kijkt, zal besluiten dat er 1000 euro schuld is bijgekomen. Dat klopt natuurlijk, maar het negeert wel totaal de context waarin en hoe dat gebeurd is. En ik betwijfel of er ook maar één politicus is die tegen het gezin zou durven zeggen dat ze niet bespaard hebben.

 

UPDATE (7/4/2014)

In de Tijd schreef Stefaan Michielsen over bovenstaand onderwerp onder meer het volgende (de rest van de column is evenzeer lezenswaardig) :

Een strikte bevriezing van de nominale overheidsuitgaven, zoals de N-VA voorstelt, is volgens de definitie van De Wever natuurlijk ook maar een ‘fantoombesparing’. Maar zulke fantoombesparingen helpen wel degelijk om de overheidsuitgaven onder controle te houden, de begroting in evenwicht te brengen en de belastingdrift te verminderen.

Michielsen maakt hier de redeneerfout van De Wever duidelijk. Als je stijgende overheidsuitgaven verwacht (zoals bijvoorbeeld van de pensioenen) dan is het verminderen van die stijging een besparing, ook al geef je meer uit dan het vorige jaar. Het verminderen van geplande stijgende uitgaven of besparingen op andere overheidsposten om de stijgende pensioenen en gezondheidskosten te kunnen betalen, noemt De Wever echter fantoombesparingen.

Maar als je de uitgaven nominaal bevriest (de nominale Moesen-norm), zoals de N-VA voorstelde, dan doe je net hetzelfde: van de uitgaven wordt verwacht dat ze minstens de inflatie volgen en eerder de nominale economische groei (of zelfs nog hoger, in tijden van crisis). Als je die verwachte nominale stijging van de uitgaven op nul zet door de nominale Moesen-norm, dan geef je nominaal evenveel uit als vorig jaar. Er wordt dus nominaal niet minder uitgegeven. Zoals Michielsen zegt, zijn dit volgens de redenering van De Wever dan ook geen besparingen.

Zou het kunnen dat N-VA deze redenering écht gemaakt heeft? Ik zou het durven denken, gezien ze initieel de nominale Moesen-norm als besparingsplan naar voren schoven. Daar kwam veel kritiek op, omdat een dergelijke norm onrealistisch is. N-VA heeft vervolgens hun besparingsplan afgezwakt: op Vlaamse niveau is deze norm niet van toepassing, en ook de pensioenen en andere uitkeringen zijn vrijgesteld van de nominale Moesen-norm.

Eind vorig jaar had ik al geblogd over de besparingsplannen. Ik focuste vooral op de besparingsplannen van Open VLD die een reële Moesen-norm vooropstelden, waarbij de overheidsuitgaven wel nog mogen stijgen met de inflatie. In mijn analyse hield ik rekening met stijgende overheidsuitgaven voor onder meer pensioenen en gezondheidszorg. Daardoor werd duidelijk dat de reële Moesen-norm van Open VLD ambitieus was. A fortiori geldt dit voor de nominale Moesen-norm van N-VA die tweemaal zo hard bespaart.

Mijn speculatieve conclusie: ik begin te denken dat N-VA echt niet weet (of wist) dat zogenaamde fantoombesparingen wel degelijk echte besparingen zijn. Het zou in ieder geval meteen ook verklaren waarom N-VA initieel een onrealistisch besparingsplan zoals de nominale Moesen-norm voorstelde.

Tot slot, zelfs nadat iedereen zou erkennen dat fantoombesparingen wel degelijk echte besparingen zijn, is de discussie over de 22 miljard euro nog niet afgelopen. Een aantal vragen die volgens mij interessant zijn:

  • Hoe is die 22 miljard euro berekend (bijvoorbeeld welke assumpties over toekomstige stijgingen heeft men gebruikt)?
  • Hoeveel daarvan zijn structurele en eenmalige besparingen?
  • Hoeveel zijn structurele en eenmalige belastingen?
  • Kon er niet beter op andere posten bespaard/belast worden (zelf denk ik bijvoorbeeld aan de post ‘religie, recreatie en cultuur’ waar België jaarlijks ongeveer 5 miljard euro aan besteedt, grotendeels door regionale en lokale overheden, ook al is dit bezwaarlijk een kerntaak van de overheid te noemen)?
  • En last but not least: moet er in de toekomst op een andere manier gesaneerd worden, en hoe dan? En kunnen we eindelijk dat kerntakendebat eens grondig voeren?

Met andere woorden, volgens mij zat De Wever duidelijk fout met zijn uithaal naar de fantoombesparingen en heeft De Croo gelijk om dat te verdedigen. Maar dat betekent niet dat hiermee de discussie tussen regering en oppositie over de sanering van de overheidsfinanciën beslecht is.

Foute data stellen België in verkeerd daglicht

Op Twitter doet onderstaande figuur al een paar maanden de ronde. Vooral @Gelerobbie, een ondernemer die zich “lid van de oppositie” noemt, heeft deze figuur al meerdere keren getweet. En een zekere @Kristof_A heeft het zelfs als achtergrond bij zijn Twitter-bio.

De figuur werd getoond op een studiedag van de N-VA in oktober 2013. De auteur van de figuur is Mathieu Isenbaert, een specialist tax law, verbonden aan HUB en KUL (met dank aan @Gelerobbie en @lvandingenen voor het speurwerk).

De figuur toont een sterke stijging van de overheidsinkomsten als percentage van het BNP (voor de meeste landen, en ook voor België, maakt het niet veel uit of je BNP of BBP gebuikt; voor Ierland is dat iets anders). Door dit uit te drukken als percentage van het BNP, worden de overheidsinkomsten dus gecorrigeerd voor inflatie en economische groei. En dat is zoals het dus moet (en waar ik zelf al meermaals op gehamerd heb, zie dit bijvoorbeeld dit drieluik: deel 1, deel 2 en deel 3).

Dus ondanks de correctie voor inflatie en economische groei, noteert België een forse stijging van de overheidsinkomsten: van minder dan 40% in 1995 tot boven 50% in 2012. Boeken toe, dus, voor de verdedigers, waaronder ikzelf, van de stelling dat België het nog zo slecht niet doet.

fignva

Alleen klopt de figuur niet. Er wordt namelijk een zware fout gemaakt in de berekening van de overheidsinkomsten als percentage van het BNP: in de teller worden de nominale overheidsinkomsten gebruikt, terwijl in de noemer het reële BNP gebruikt wordt. De overheidsinkomsten zijn dus niet gecorrigeerd voor inflatie, terwijl het BNP wel wordt gecorrigeerd (in euro’s van 2010).

De onderstaande figuur toont de correcte gegevens. Dat oogt al veel minder spectaculair. Er is in 2012 een stijging van de overheidsinkomsten tot 50,9%, maar dat zit maar een paar procentpunten boven het laagste niveau van de periode 1995-2012 en slechts 0,2 procentpunt boven het niveau van 2003: de overheidsinkomsten schommelden de afgelopen 18 jaar tussen 47,5% en 50,9%. Dat is dus best wel opmerkelijk, gezien België (en de rest van Europa) nu al het vijfde crisisjaar op rij telt. Het wordt wel eens vergeten, maar we moeten al terug gaan tot de jaren ’30 voor een dergelijke crisis. Van uitzonderlijke omstandigheden gesproken…

overheidsinkomsten

De figuur hieronder toont welke fout gemaakt is. De grijze lijn geeft de nominale overheidsinkomsten (dus niet gecorrigeerd voor inflatie). De blauwe lijn geeft het reëel BNP (gecorrigeerd voor inflatie, met als referentiejaar 2010) en de rode lijn geeft het nominaal BBP.

Doordat het BNP gecorrigeerd wordt voor inflatie is de economische activiteit in de jaren vóór het referentiejaar 2010 hoger dan het nominale BBP; na het referentiejaar is dat kleiner. Het is het reële BNP die door Isenbaert in de noemer gezet wordt, terwijl de nominale ontvangsten in de teller komen. Een hoger BNP in noemer betekent dus ook een lager resultaat als uitkomst. En hoe verder je in de tijd teruggaat, hoe groter de fout is. Maar ook hoe groter de totale stijging lijkt.

nomreeel

Het lijkt me meer dan waarschijnlijk dat Mathieu Isenbaert hier onbewust een fout gemaakt heeft. Zijn specialiteit is tax law, niet macro-economie. Bovendien maakt iedereen wel eens een fout (zeker als je met data werkt!). Het gevolg van deze fout is wel dat het beeld bevestigd wordt dat België volledig de verkeerde kant opgaat. Misschien helpt het als @Gelerobbie de correcte figuur tot vervelens toe rondtweet. Dank bij voorbaat!

 

Belgische overheidsuitgaven vergeleken – deel 2

Op 29 december publiceerde Itinera Instituut, een onafhankelijke denktank, een artikel waarin Itinera besluit dat de Belg veel belastingen betaalt en daar niet zoveel voor terug krijgt. Veel geld gaat naar “de vele overheidsdiensten” en naar “economische doeleinden (waaronder subsidies)”. Het Itinera-artikel kreeg heel wat weerklank in de pers.

De Wereld Morgen  had heel wat kritiek op het artikel. Ook ikzelf blogde kritisch en concludeerde dat Itinera “op zijn minst nogal slordig is omgesprongen met de data”, waarna ik vijf opmerkingen oplijste.

Op mijn blog kwam relatief veel reactie, vooral via Twitter, ook van een aantal journalisten. Afgelopen woensdag schreef De Standaard een artikel ‘Kritische bedenkingen bij Itinera-studie’, waarin naar mijn kritiek en die van DeWereldMorgen werd verwezen.

Vorige maandag had Itinera al gevraagd of ze mijn blogpost mochten publiceren op hun Itinera-blog, waarop ik “ja” gezegd heb (mits bronvermelding). Afgelopen vrijdagavond kreeg ik via mail het bericht dat mijn tekst op de Itinera-blog staat, en dat Johan Albrecht, de auteur van de vorige tekst, een update van zijn tekst gepubliceerd heeft. In die update wordt niet verwezen naar de kritiek van DeWereldMorgen en van mezelf, maar kan men wel hier en daar een antwoord vinden.

Hieronder analyseer ik de update van Albrecht. Ik bespreek eerst een punt van kritiek van DeWereldMorgen, daarna behandel ik een aantal opmerkingen die ik in mijn vorige blogpost gemaakt heb. Gezien Itinera mijn blogpost op hun eigen blog gepubliceerd heeft, ga ik ervan uit dat ze mijn kritiek gelezen heeft.

“Corporations are people, my friend” (Mitt Romney)

Eén van de opmerkingen van DeWereldMorgen was dat alle overheidsinkomens door Itinera als belasting op de gezinnen worden bekeken, terwijl er ook een deel van de belastingen door bedrijven worden betaald en dat sommige overheidsinkomsten niet via belastingen geïnd worden (bijvoorbeeld de dividenden van Belgacom en De Post).

Itinera erkent dat, maar schrijft het volgende als argumentatie voor hun aanpak:

De eigenaars van bedrijven zijn burgers dus alle belastingen die de waarde van bedrijven beïnvloeden, zijn indirect vooral belastingen op burgers.

Dat klopt natuurlijk. Maar dat heeft als gevolg dat Itinera totaal geen rekening houdt met de herverdelingsproblematiek: aandeelhouders van bedrijven behoren doorgaans tot het hogere inkomenssegment. Dat er geen rekening gehouden wordt met herverdeling is op zich geen probleem: je kan ook zinnige dingen zeggen over een overheid zonder de sociale invalshoek van herverdeling mee te rekenen. Echter, dat is net het omgekeerde van wat Itinera wenste te doen in haar artikel (en de update die volgde): bij de overheidsuitgaven wordt nagenoeg enkel naar de sociale uitgaven gekeken (sociale bescherming en gezondheidskost). De sociale invalshoek is dus zeer sterk aanwezig aan de uitgavenzijde, maar wordt totaal onder de mat geveegd als er over inkomsten gesproken wordt. Dat is niet consequent.

Waarmee wordt België vergeleken?

Al in het eerste artikel verandert het set van landen waarmee vergeleken wordt. Itinera vergelijkt België met de vier buurlanden als het over inkomsten gaat, maar vergelijkt België met twee extra landen (Denemarken en Zweden) als het over uitgaven gaat. Itinera doet net hetzelfde in de update.

In mijn blogposts heb ik de gewoonte om België te vergelijken met de vier buurlanden en Denemarken, Zweden en Finland. Ik denk dat het meenemen van deze laatste drie aangewezen is, omdat het toplanden zijn om in te wonen. Itinera geeft geen verantwoording voor de keuze van haar set van landen, en al zeker niet waarom het set van landen verandert naargelang ze inkomsten en uitgaven vergelijkt.

Corrigeren voor economische activiteit (BBP)

De gegevens die Itinera gebruikte in het eerste artikel waren nominale gegevens. In de update corrigeert ze voor koopkracht, aan de hand van de koopkrachtpariteiten (KKP’s). Dit is een correctie voor inflatie die de invloed van de volatiliteit van de wisselkoersen tracht te beperken (als je landen vergelijkt op basis van KKP’s in een muntunie is het enkel en alleen een correctie voor inflatie). Het is positief dat inflatie in de update wordt meegerekend.

Het geeft ook een relatief groot effect, zoals blijkt uit de onderstaande figuur. De figuur geeft per land de sociale uitgaven per gezin: het linkse deel van de grafiek geeft de uitgaven zoals berekend in het eerste artikel van Itinera, dus zonder correctie voor inflatie; het rechtse deel mét correctie voor inflatie, via KKP. Het is duidelijk dat het meerekenen van inflatie sterke verschillen geeft: zo bijvoorbeeld geeft Denemarken 101% méér aan sociale uitgaven dan het Verenigd Koninkrijk, als men rekent in nominale cijfers. Als men corrigeert via KKP, zakt dat verschil tot net onder de 50%.

metenzonderKKP

Echter, er wordt door Itinera niet gecorrigeerd voor economische activiteit. Dat was en is nochtans een fundamentele kritiek: overheden van rijke landen hebben meer inkomsten en uitgaven in absolute termen (ook indien gecorrigeerd voor inflatie), dus als je landen wil vergelijken, dan moet je corrigeren voor het BBP. Het is niet te begrijpen dat Itinera deze correctie niet doorvoert, temeer omdat Itinera zelf in haar update schrijft dat het “niet meer dan normaal” is dat burgers in rijke landen meer belastingen betalen:

In dezelfde periode is ook de economische activiteit of het BBP toegenomen dus het is niet meer dan normaal dat per hoofd van de bevolking meer belastingen worden betaald.

Een correctie doorvoeren voor economische groei is nochtans kinderspel: je moet gewoon de inkomsten en uitgaven in procenten van het BBP berekenen (en dan heb je de koopkrachtpariteiten zelfs niet nodig).

Dus ondanks dat Itinera zelf aangeeft dat het niet meer dan normaal is dat er meer belastingen worden betaald als het BBP hoger is en ondanks mijn kritiek hierop (waarvan ik veronderstel dat ze die gelezen moeten hebben), corrigeert Itinera in haar update niet voor het BBP.

Welke sociale uitgaven: Eurostat of Ameco?

In mijn eerste kritiek stelde ik vast dat de gegevens van Eurostat, die Itinera gebruikt, andere sociale uitgaven geeft dan de gegevens uit Ameco, ook een databank van de Europese Commissie. De figuur hieronder geeft de verschillen. Voor alle landen liggen de sociale uitgaven van Ameco boven die van Eurostat. Voor Duitsland is het verschil het kleinst; voor Zweden en België is het verschil het grootst. Het gebruik van de Eurostat-gegevens stelt in deze context België en Zweden dus in het nadeel ten opzichte van de andere landen.

amecoVSeurostat

Itinera gaat niet in op de verschillen tussen Ameco en Eurostat (ik weet overigens zelf niet waar deze verschillen vandaan komen).

Eurostat-data corrigeren voor BBP

Maar zelfs al worden de gegevens van Eurostat gebruikt, dan nog blijkt de conclusie van Itinera niet te kloppen dat België nauwelijks meer aan sociale uitgaven zou geven. Hieronder de sociale uitgaven volgens Eurostat, gecorrigeerd voor het BBP. Zelfs rekening houdende met de sociale uitgaven volgens Eurostat, geeft België wel degelijk meer aan sociale uitgaven dan drie van de vier buurlanden; enkel Frankrijk geeft meer, evenals de drie Scandinavische landen.

socialeuitgavenEurostat

“Restuitgaven” door de overheid

In mijn vorige blogpost, trachtte ik na te gaan hoeveel er overblijft voor de restuitgaven in België en in de andere landen. Ik nam hiervoor de totale overheidsuitgaven in procent van het BBP; vervolgens werden deze totale overheidsuitgaven verminderd met de rentelasten, de bedrijfssubsidies en de sociale uitgaven: dat is dan het aandeel van het BBP dat overblijft voor alle andere zaken die de overheid doet, wat je wat overdreven de ‘restuitgaven’ zou kunnen noemen.

Door de hoge sociale uitgaven volgens AMECO bleek -ook voor mij verrassend- enkel Duitsland minder dan België uit te geven aan ‘restuitgaven’, waarmee de stelling van Itinera onderuit gehaald werd dat in België veel geld gaat naar de ‘vele overheidsdiensten’.

Ik doe hieronder dezelfde oefening als de vorige keer, maar nu met de sociale uitgaven van Eurostat, die dus vooral voor België en Zweden fors lager liggen dan deze uit Ameco. En ook op basis van deze berekening blijken de ‘restuitgaven’ voor België goed mee te vallen: België staat op plaats 4 van 8. Drie landen (waaronder Nederland) geven meer uit aan ‘restuitgaven’ en 4 landen minder geven minder uit. Het verschil tussen België en de twee volgende landen is bovendien verwaarloosbaar (0,3% van het BBP).

Dat kan dus beter, maar is verre van slecht en is al helemaal niet in lijn met de boodschap van Itinera, niet in het eerste artikel, noch in de update.

overheidsuitgaven2011

Conclusie: Itinera vermijdt het debat

Mijn conclusie bij het eerste artikel van Itinera was, gezien de vele opmerkingen en de stelligheid van het Itinera-artikel, relatief soft: ik besloot dat Itinera “op zijn minst slordig met de data was omgesprongen”. Het beste paard struikelt al eens, en het voordeel van het artikel van Itinera was dat er data werden gegeven, zodat duidelijke discussie mogelijk is.

Nu is mijn besluit harder: dit is geen slordigheid meer. Itinera gaat de discussie niet aan want antwoordt nauwelijks op de kritiek. In de update die Itinera maakte, worden nog steeds andere landen beschouwd aan de inkomstenzijde in vergelijking met de uitgavenkant. Men doet in de update weliswaar de moeite om te corrigeren voor inflatie, maar niet voor economische activiteit, terwijl Itinera zélf aangeeft dat dat een belangrijke factor is. En er wordt met geen woord gerept over de grote verschillen in gegevens tussen Ameco en Eurostat. Ook de twee andere opmerkingen die ik in mijn vorige blogpost had, worden niet behandeld, namelijk de verschillen in pensioenstelsel tussen Nederland en België en de zeer sterke reductie in inkomensongelijkheid die België via herverdeling presteert.

Door niet of nauwelijks in te gaan op de kritiek, vermijdt Itinera het debat ten gronde. Daarmee voedt ze de dooddoener dat je met cijfers alles kan bewijzen. Als denktank zou dat het laatste mogen zijn wat je wilt bereiken.

Daarom ook een oproep aan Itinera: ga het debat aan, ga in op de kritiek. Waarom neemt Itinera eens wel en eens niet een aantal Scandinavische landen op in haar tabellen? Waarom voert ze geen correctie door voor economische activiteit? En wat met de conclusie dat de Belgische overheden helemaal niet zoveel “restuitgaven” hebben? Als ze op deze en andere kritiek niet wil ingaan, dan brengt ze volgens mij ernstige schade toe aan haar geloofwaardigheid, zowat het kostbaarste goed van een denktank.

Belgische overheidsuitgaven vergeleken

Op 29 december publiceerde Itinera Instituut, een onafhankelijke denktank, een artikel met als titel ‘Fiscale kloof met buurlanden loopt op tot € 6 200 per huishouden’. Daarin vergelijkt de organisatie de belastingen die de Belg gemiddeld betaalt met wat het daarvoor terugkrijgt in termen van ‘sociale bescherming’ en ‘gezondheidszorg’. Itinera besluit dat de Belg veel belastingen betaalt en daar niet zoveel voor terug krijgt. Veel geld gaat naar “de vele overheidsdiensten” en naar “economische doeleinden (waaronder subsidies)”. Het Itinera-artikel werd door de grote nieuwssites opgepikt (Het Laatste Nieuws, De Morgen, De Standaard, Knack en De Tijd).

Itinera gebruikt data van Eurostat, een databank van de Europese Commissie. Hieronder ga ik de stelling van Itinera kritisch doorlichten op basis van data van AMECO, een andere databank van de Europese Commissie. De Wereld Morgen heeft alvast deze interessante analyse gemaakt.

Ik begin met de inkomstenzijde. Daarna behandel ik de pensioenuitgaven, om zowel de inkomsten en uitgavenzijde beter te kunnen interpreteren, vooral als België met Nederland wordt vergeleken. Daarna behandel ik de overheidsuitgaven. Ik sluit af met mijn conclusie en een oproep aan Itinera om te reageren, zowel op mijn kritiek als die van De Wereld Morgen. Dat is het minste wat een onafhankelijke, professionele denktank zou moeten doen, gezien de kritiek op haar artikel.

1. Inkomsten van de Belgische overheid vergeleken met de 7 buur- en/of toplanden

Itinera vergelijkt bij de inkomstenzijde van de overheid (de belastingen die betaald worden) enkel met de buurlanden, zijnde Nederland, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Itinera besluit dat de Belg de meeste belastingen betaalt van de buurlanden. Als men kijkt naar de uitgaven, worden echter Zweden en Denemarken meegenomen door Itinera, om te besluiten dat deze landen meer uitgeven aan ‘sociale bescherming’ en ‘gezondheid’ dan België.

Dat is niet consequent: als je uitgaven en inkomsten wil vergelijken, moet je telkens dezelfde set van landen gebruiken. Hieronder toon ik de cijfers van Itinera voor de overheidsinkomsten, evenals de cijfers van AMECO, met Zweden, Denemarken én Finland. Ik verwijs naar deze 7 landen als de “7 buur- en/of toplanden”. Uit de figuur blijkt dat België achter de drie noordse landen staat en net voor Nederland. Het niet meenemen van Zweden, Denemarken en Finland voor de inkomstenzijde, geeft dus het foutieve beeld van België als belastingkampioen.

inkomsten

Bovendien zou men deze cijfers ook moeten corrigeren voor het BBP: rijke landen kunnen gemakkelijker veel belastingen betalen dan arme landen (meer nog, het kan zijn dat je als burger in land A in absolute termen meer belastingen betaalt dan de burger in land B, maar dat je procentueel minder belastingen betaalt). Dat is te zien in de onderstaande grafiek voor 2012: als het BBP per persoon stijgt, dan stijgen ook de belastingen per persoon. Opnieuw, op basis van deze figuur lijkt er niets spectaculairs aan de belastingen die de Belg betaalt.

bbpvsbelastingen

Itinera erkent dit, maar enkel in vergelijking met Nederland, wat ten nadele van België is. Zo schrijft de organisatie in haar artikel:

De Nederlanders betalen net zoals de Belgen veel belastingen maar dit is relatief makkelijker omwille van hun hogere inkomen per hoofd. In Duitsland is het gemiddelde inkomen in 2011 slechts 1.6% hoger dan in België zodat de vergelijking met Duitsland meer representatief is.

Er worden echter geen cijfers gegeven voor de andere landen. Nochtans kan je gemakkelijk corrigeren voor het hogere of lagere BBP van de verschillende landen door de overheidsinkomsten te meten als aandeel van het BBP. De onderstaande figuur geeft deze cijfers voor België en de 7 buur- en/of toplanden. Nu staat België op plaats 5 van de 8, met Frankrijk vóór België. De kloof met Nederland is wel, zoals verwacht, groter geworden.

relatieveoverheidsinkomsten

2. Pensioenuitgaven

Het verschil met Nederland is opmerkelijk: de overheid krijgt 4,6 % van het BBP minder inkomsten. Dat is echter volgens mij misleidend, aangezien de Nederlandse overheid voor een veel kleiner deel instaat voor de pensioenuitgaven: die uitgaven worden voor een groot stuk door de Nederlander privé betaald. De overheid moet hier dus geen inkomsten voor hebben, maar de Nederlander moet natuurlijk nog steeds de uitgaven doen.

De onderstaande grafiek kwantificeert dit verschil (ik heb er in het verleden nog over geblogd). De Nederlandse overheid geeft slechts 5,1 % van het BBP aan pensioenen. De Nederlander zelf geeft nog eens 3,9% van het BBP. De Belgische overheid geeft 10 % van het BBP aan pensioenen: 4,9% meer dan in Nederland (de Duitse overheid geeft nog meer, evenals de Franse overheid). De data komen van de Oeso.

Opvallend is wel dat de Belg ook nog eens privé 3,3% van het BBP betaalt. Dat kan verklaard worden door de opkomst van de tweede pijler, wat een kapitalisatiesysteem is. Van die pijler wordt echter nog maar beperkt middelen genomen, want nog in volle opbouw.

pensioenuitgaven oeso 2009

3. Overheidsuitgaven

In haar artikel vergelijkt Itinera de overheidsuitgaven voor ‘sociale bescherming’ en ‘gezondheid’ met de buurlanden en Zweden en Denemarken. Itinera zegt onder meer het volgende:

In ons land worden de zeer hoge fiscale ontvangsten eerder beperkt omgezet in sociale bescherming. (…) In het Belgische systeem gaan relatief veel middelen naar de overheidsdiensten zelf en aan economische doeleinden zoals allerhande subsidies.

Wat de subsidies betreft, ben ik akkoord met de stelling van Itinera (ik heb er in het verleden al over geblogd). Ik ben niet akkoord wat betreft de beperkte omzetting van de overheidsmiddelen in sociale bescherming, noch dat er relatief veel middelen naar de overheidsdiensten gaan. Althans, de data van AMECO en de OESO gaan volledig tegen de stelling van Itinera in.

Hieronder de grafiek met de overheidsuitgaven aan sociale zaken, zoals ik dat in AMECO gevonden heb (voor 2011, het jaar dat Itinera ook gebruikt voor de uitgavenkant). Uit deze figuur blijkt dat de Belgische overheid meer uitgeeft in procent van het BBP dan Nederland, UK en Duitsland, en minder dan de noordse landen en Frankrijk. Merk op dat het clubje landen dat meer uitgeeft aan sociale zaken net hetzelfde clubje is als de landen die waar de overheidsinkomsten groter lagen dan in België (telkens in procent van BBP). Hetzelfde geldt voor de landen die minder uitgeven dan België.

socialeuitgaven

Het is dus duidelijk dat op basis van cijfers van AMECO België helemaal niet ondermaats uitgeeft aan sociale zaken. Ik heb geen idee wat het verschil in cijfers verklaart tussen AMECO en Eurostat. Hulp is welkom.

Bovendien, als men probeert na te gaan hoeveel er dan nog over blijft voor de ‘vele overheidsdiensten’ in België en in de andere landen, dan blijk dit zeer goed mee te vallen wat België betreft. Hiervoor heb ik de totale overheidsuitgaven in procent van het BBP bekeken. Vervolgens heb ik deze totale overheidsuitgaven verminderd met de rentelasten, de bedrijfssubsidies en de sociale uitgaven: dat is het aandeel van het BBP dat overblijft voor alle andere zaken die de overheid doet, wat je wat overdreven de ‘restuitgaven’ zou kunnen noemen.

De onderstaande figuur geeft deze ‘restuitgaven’, gerangschikt van groot naar klein. België staat op de voorlaatste plaats met 14,5 % van het BBP. Duitsland geeft het minst aan de ‘restuitgaven’; Nederland geeft veel meer (17,6%).

overheidsuitgaven

Nog een laatste punt wat de sociale bescherming betreft, geef ik hieronder een grafiek inzake de vermindering van de ongelijkheid door de overheid via herverdeling. Als het werkelijk zo zou zijn dat de Belgische overheid relatief weinig van haar inkomsten kan omzetten in sociale bescherming, dan zou de effectieve vermindering van de ongelijkheid in België evenmin goed scoren.

Uit cijfers van de Oeso blijkt echter het tegendeel. Hieronder toon ik de Gini-coëfficiënt (een veelgebruikte maat voor ongelijkheid) voor België en de 7 buur- en/of toplanden, zowel vóór als na herverdeling, voor 2010. Hieruit blijkt dat België, na Finland, het meest de ongelijkheid reduceert. Dit is een indicatie dat België via de overheid veel herverdeelt. Merk ook de positie op van Nederland.

ginireductie2010

 

4. Conclusie

Het artikel van Itinera heeft de verdienste van data te geven, zodat hierover kan gediscussieerd worden. Mijn oordeel is echter dat er op zijn minst nogal slordig is omgesprongen met de data:

– het set van landen waarmee België vergeleken wordt, wordt aangepast naar gelang de parameter die vergeleken wordt (inkomsten – uitgaven).

– er wordt slechts eenmaal gecorrigeerd voor het BBP, en dan nog in het nadeel van België, terwijl die correctie makkelijk voor alle landen en alle parameters kan gedaan worden (en België in een beter daglicht stelt);

– AMECO, ook een databank van de Europese Commissie, komt tot heel andere sociale uitgaven, waarbij België relatief veel uitgeeft;

– als overheidsuitgaven met Nederland vergeleken worden, dan moet volgens mij telkens rekening gehouden worden met verschillen in het pensioenstelsel, wat grote verschillen in pensioenuitgaven oplevert; Itinera doet dit niet (trouwens, ook aan inkomstenzijde moet bij een vergelijking met Nederland gecorrigeerd worden voor de ‘gasbaten‘ die om en bij de 2% van het BBP zijn);

– ten slotte, België staat aan de top wat betreft de vermindering van de ongelijkheid; dit is een indicatie dat België via de overheid veel herverdeelt.

Als Itinera haar artikel als een degelijke studie beschouwt, die geen nadere discussie en feedback behoeft, dan heeft ze volgens mij gefaald. Als Itinera haar artikel als een uitnodiging tot discussie en verbetering bedoelt, wat men zou mogen verwachten van een onafhankelijke, professionele denktank, dan mag ze deze blogpost als opbouwende kritiek beschouwen. Maar dan moet ze wel de moeite nemen om op de kritiek te reageren, zowel op de bovenstaande, als op die van De Wereld Morgen.

Zin en onzin van Tax Liberation Day

Deze week vierden we in België de ‘Tax Liberation Day’ (DM 8/8). Volgens een studie van Ernst&Young begint een typische werknemer in België vanaf die dag ‘voor zichzelf’ te werken, en niet meer voor de overheid. Tax Liberation Day valt in de Europese Unie het laatst in België.

Hieruit zou men kunnen besluiten dat de belastingdruk het hoogste is in België. Maar dat is niet zo: de studie bekijkt enkel de arbeidslasten voor een ‘typische’ werknemer; het gaat dus niet om de totale belastingdruk, noch is het geaggregeerd voor alle werknemers. De totale belastingdruk is weliswaar hoog in België, maar lager dan in de Scandinavische landen en Frankrijk. En meer dan in vele andere landen krijgen bepaalde categorieën van werknemers in België een loonsubsidie, waardoor het vergelijken van ‘typische’ werknemers van verschillende landen niet het volledige verhaal vertelt.

Ik stel me ook vragen bij de meerwaarde van de rangschikking. Zo zijn de werknemers in de landen met de laagste arbeidslasten niet te benijden: Cyprus staat aan kop, daarna volgen Ierland, Malta, het Verenigd Koninkrijk en Bulgarije. En in Spanje vieren ze Tax Liberation Day een maand eerder dan in Duitsland en bijna twee maanden eerder dan in België. Maar welke werknemer verkiest de Cypriotische of Spaanse situatie boven de Duitse of de Belgische?

Voor de werknemer is het bovendien belangrijker hoeveel hij netto ontvangt en wat hij daarmee kan kopen. In een eigen analyse op basis van geaggregeerde cijfers van de Europese Commissie vergeleek ik de arbeidslasten in België met onze vier buurlanden en drie Scandinavische landen. Ook uit deze cijfers blijkt dat de arbeidslasten voor de Belgische werknemers het hoogst zijn. Maar het loonaandeel in de economie is in België ook zeer hoog. Als je dat meerekent, samen met de btw en andere vormen van belastingen, dan komen de Belgische werknemers wat betreft de netto koopkracht op de vierde plaats op een totaal van acht landen, vóór Nederland en de Scandinavische landen.

En ook met deze rangschikking is lang niet het laatste woord gezegd. Stel bijvoorbeeld dat in Finland kinderopvang door overheidssubsidies heel goedkoop is voor werknemers; dat betekent dat werkende koppels met kinderen hiervoor weinig kosten moeten maken. In België kan kinderopvang heel duur zijn, wat het resterende besteedbare inkomen sterk verlaagt. Een dergelijk effect zou echter niet in de cijfers terug te vinden zijn. En het is ook niet eenvoudig om dat mee in rekening te brengen: is een typische werknemer iemand met of zonder kinderen?

Het is dus heel moeilijk om na te gaan welke werknemers beter af zijn. Toch heeft Tax Liberation Day ook zijn nut, omdat die jaarlijks gemaakt wordt, waardoor de evolutie in kaart gebracht kan worden. Zo blijkt dat Tax Liberation Day in België dit jaar 3 dagen later valt dan vorig jaar: de arbeidslasten zijn dus gestegen. En dat is waarschijnlijk niet in de juiste richting, omdat de meeste economen voor België een verschuiving willen van de belastingdruk, weg van arbeid. Dat de arbeidslasten gestegen zijn is volgens mij dan ook de voornaamste boodschap van deze studie.

Deze tekst verscheen eerst in De Morgen.

De hoge arbeidslasten in België nader bekeken

Vandaag werd nog maar eens duidelijk dat België arbeid zwaar belast. Uit cijfers van Eurostat blijkt dat 42,8% van wat arbeid oplevert wordt wegbelast (door sociale bijdragen en inkomensbelasting). Als je dat vergelijkt met onze buurlanden en met de drie Scandinavische landen die in de EU zitten, dan blijkt dat België aan de top staat van de arbeidslasten, zoals blijkt uit onderstaande figuur.

taxrate

Bron: Eurostat

Maar in België gaat er een relatief groot aandeel van het BBP naar arbeid. Daar bestaan ook cijfers van bij de Europese Commissie onder de vorm van ‘adjusted wage share’. Dat meet het aandeel van het BBP dat naar lonen gaat (vóór belastingen en sociale bijdragen) als vergoeding voor arbeid; het andere deel gaat naar de vergoeding van kapitaal. België staat wat betreft het ‘loonaandeel’ op plaats twee, na de UK, zoals blijkt uit onderstaande figuur.

adjustedwageshare

Bron: Ameco

Als je het bruto loonaandeel vermenigvuldigt met de loonlasten dan krijg je het netto loonaandeel in het totaal BBP. België schuift dan een paar plaatsje op in de rangschikking, zoals uit onderstaande figuur blijkt. De hoge arbeidslasten worden dus een beetje gecompenseerd doordat het loonaandeel zo hoog is, waardoor de Belgische werknemer netto gezien niet meer achteraan bengelt.

wageshareaftertaxes

Bron: Eurostat+Ameco (en eigen berekening)

Het netto loonaandeel (of ‘wage share after taxes’) is wat de werknemers netto in hun loonzakje krijgen. Dat kan je sparen of consumeren. Als je het consumeert moet je opnieuw belastingen betalen onder de vorm van BTW en andere vormen van belastingen. De netto consumptie kan dus bekeken worden als het ‘netto loonaandeel’ vermenigvuldigt met (100% – consumptietaks). Dat geeft onderstaande figuur.

potentialnetconsumption

Bron: Eurostat+Ameco (en eigen berekening)

Dit is wat je de werknemers netto potentieel kunnen consumeren, na alle belastingen. België staat nu plots in de middenmoot. Als werknemer doen we het wat betreft mogelijke netto consumptie niet zo slecht.

De Scandinavische landen staan achteraan. Vooral Denemarken gaat omlaag. De reden is dat deze landen veel financieren via hun overheid. Het is nog maar eens het bewijs dat overheidsuitgaven op zich niets zeggen (wat krijg je ervoor terug?). Als liberaal is voor mij het overheidsbeslag geen graadmeter, maar wel in welke mate dat er zoveel mogelijk gelijke kansen worden gegeven (en wat dat betreft kan het veel beter). En ik bevind me daarbij in goed gezelschap.

Betekent dit dat er geen probleem is met onze arbeidslasten. Ik denk het wel. In België betaal je al vanaf 35.000 euro jaarinkomen het hoogste tarief van ongeveer 53,5% (incl. gemeentelijke opcentiemen). Dat fnuikt mensen die vooruit willen en geeft mensen onvoldoende kansen.

Welk beleid?

Alvast drie verschuivingen/veranderingen waarvan ik denk dat ze goed zouden zijn:

1. verschuiving van arbeidslasten op lage inkomens naar hoge inkomens: zoals hiernet gezegd betalen de lage inkomens te snel te veel belastingen; binnen de arbeidslasten moet er een verschuiving komen van lagere naar hogere inkomensklassen

2. bedrijfssubsidies in België zijn veel hoger dan in de 7 buur- en of toplanden (behalve Denemarken): die zou je kunnen verlagen (halveren zelfs) in ruil voor lagere lasten op bedrijven;

3. schaf de loonvorming op anciënniteit af: in België blijven de lonen veel meer doorstijgen dan in de 7 buur- en of toplanden (behalve Frankrijk) waardoor de oudere werknemers zich uit de markt prijzen. Daardoor moeten we veel betalen aan pensioenen en zijn onze arbeidslasten te hoog.

En buiten belastingsverschuivingen zou ik een debat willen over de kerntaken van de overheid. Die doet volgens mij sommige dingen te veel (ik heb er hierhier en hier over geschreven). Andere dingen doet ze te weinig, zoals meer gelijke kansen geven (ik heb daarover onder meer hier, hier, hier, en hier over geschreven).

Tot slot. Een verschuiving naar belastingen op kapitaal lijkt me op basis van de bovenstaande cijfers niet aangewezen: het loonaandeel is relatief hoog, wat betekent dat het kapitaalaandeel relatief laag is. En in tegenstelling van wat men vaak zegt, blijkt uit de cijfers van Eurostaat dat België ook al heel wat belastingen heft op kapitaal. Daardoor is het Belgische kapitaal-aandeel na belastingen het vijfde in het rijtje van 8 beschouwde landen (er zijn enkel data van 2000 voor wat betreft de belasting op kapitaal in Denemarken). Je kan zelfs stellen dat, als je het netto bekijkt, de werknemer in in België relatief gezien iets beter af is dan diegene die kapitaal verschaft.

capitalshareaftertaxes

Bron: Eurostat+Ameco (en eigen berekening)

 

Overheidsuitgaven op zich zeggen niets

De voorbije week publiceerde de Nationale Bank haar jaarlijks rapport over de economische en financiële ontwikkeling, met ook een hoofdstuk over de Belgische overheid.

De onderstaande figuur trok heel wat aandacht (pg 192). Het toont de primaire ontvangsten en uitgaven van de Belgische overheden. De sterkere stijging van de uitgaven ten opzichte van de ontvangsten is duidelijk te zien op de figuur.

nbbuitgaven

Volgens veel reacties op Twitter was dit het duidelijke bewijs dat de primaire uitgaven van de overheid (dus zonder interestbetalingen op de schuld) oncontroleerbaar en onhoudbaar aan het stijgen zijn. Het leek of België regelrecht de afgrond zou induiken. Uiteraard waren het vooral de zeer sterke stijging van de primaire overheidsuitgaven die het moest ontgelden: in de periode 2000 tot 2012 zijn deze met 8 procent van het BBP gestegen, tot het huidige niveau van 50,4%. Iets meer dan de helft van wat België  jaarlijks produceert gaat dus via het budget van de overheid.

 

België middenmoot qua primaire uitgaven

Veel, dus. Maar betekent dit dat België hierin uniek is en per definitie barslecht presteert? Is het correct dat België als het kneusje van de klas beschouwd moet worden? Niets daarvan. De figuur hieronder geeft voor 2000 en 2012 de primaire overheidsuitgaven van België en haar buurlanden, samen met drie Scandinavische landen. Ik heb deze landen gekozen omdat ze een buurland zijn en/of beschouwd worden als een topland om in te wonen. België wordt voorgesteld door de zwarte lijn met ruitjes. De gegevens komen van Ameco.

primUitgavenAMECO

Uit deze figuur blijken twee zaken. Ten eerste zit België in 2012 met 50% primaire overheidsuitgaven in de middenmoot van deze selectie van landen. Drie landen hebben een hoger niveau, één land zit nagenoeg op hetzelfde niveau en drie landen hebben een lager niveau van primaire uitgaven. Ten tweede hebben vijf landen min of meer dezelfde evolutie meegemaakt als België, namelijk een forse stijging van de primaire overheidsuitgaven. Twee landen daalden of stegen slechts miniem. Nederland, Finland en zeker de UK stegen zelfs nog meer dan België. En Zweden, dat een daling kende van haar uitgaven, zit nog steeds iets boven het Belgische niveau.

De gebruikelijke repliek op deze vaststelling is dat niet het niveau van uitgaven belangrijk  is, maar wel wat je als burger daarvoor terugkrijgt van de overheid. Daarmee ben ik het uiteraard volmondig eens. Alleen is dat moeilijker te bepalen. Is de Belgische overheid echt zoveel slechter dan elders? Hieronder geef ik alvast twee voorbeelden in het voordeel van de Belgische overheid.

Sociale uitgaven: via overheid of privaat?

Het eerste voorbeeld gaat over de sociale uitgaven. Dat gaat voornamelijk om uitgaven in de sociale zekerheid (voor ziekte, werkloosheid en pensioen). Elk land kan zelf kiezen in welke mate de sociale verzekering collectief gebeurt of individueel.  Als het collectief gebeurt dan verloopt dit in feite via de overheid: de overheid zal deze uitgaven moeten boeken en komen dus in de statistiek ‘primaire uitgaven’. Echter, indien mensen zichzelf op de private markt moeten verzekeren dan komt de overheid niet tussen in de uitgaven en komt deze uitgaven niet in de primaire uitgaven van de overheid terecht. Dat betekent echter niet dat die uitgaven niet moeten gedaan worden. Ook als je bij een private verzekeraar gaat, moet je die kosten maken.

Een voorbeeld is het pensioensysteem. Het Belgische systeem is er grotendeels één van repartitie. Dat betekent dat de pensioenen door de overheid worden betaald met de inkomsten van de sociale bijdragen van de huidige werknemers. Nederland, bijvoorbeeld, heeft grotendeels een systeem van kapitalisatie waarbij de pensioenen uitbetaald worden uit een vermogen dat de werknemer in de loop van haar loopbaan heeft opgebouwd, zonder dat de overheid daarin tussenkomt (of toch veel minder dan in een systeem van repartitie).

Dat heeft natuurlijk een groot effect op overheidsuitgaven: in een systeem van repartitie zullen de uitgaven van de overheid veel hoger liggen dan in een systeem van kapitalisatie. Maar de werknemers in een kapitalisatie-systeem moeten natuurlijk ook uitgaven doen om hun systeem te financieren; het zijn echter voornamelijk private uitgaven, die niet via de overheid passeren.

De figuur hieronder geeft de totale sociale uitgaven  van de acht beschouwde landen, opgedeeld in sociale uitgaven door de overheid (‘public’ – blauwe balkjes) en de private bijdragen  (‘private’ – groene balkjes). Het beschouwde jaar is 2009 (laatste jaar beschikbaar – gegevens komen van de OESO). Uit de figuur blijkt dat in 2009 in België de sociale uitgaven in totaal 32% van het BBP bedroegen. Daarmee zit België ook wat betreft de sociale uitgaven in de middenmoot. De burger moet daarvan privaat 2,3% zelf bijdragen; enkel in Finland moet de burger privaat minder betalen. In de zes andere beschouwde moet de burger privaat meer betalen. Soms zelfs fors meer.

In Nederland, bijvoorbeeld, betaalt de overheid slechts 23,2% van de sociale uitgaven; 6,7% moet privaat betaald worden door de burgers, en komt niet in de overheidsboeken terecht. Als we in België de totale sociale uitgaven constant zouden houden (op 32%), maar het private aandeel op hetzelfde niveau zouden brengen als in Nederland, dan zou de overheid 4,4% minder moeten uitgeven (voor 2012 komt dat overeen met ongeveer 16 miljard euro). De primaire uitgaven van de Belgische overheden zouden dan navenant dalen tot onder 46% van het BBP, of ruim 2% onder het niveau van Nederland. Plots zou België een relatief slanke overheid zijn, maar de kosten voor de burger zouden even hoog blijven. Is dat dan een goede deal?

socialeuitgaven

Je kan argumenteren dat België nu teveel collectief regelt wat betreft de sociale zekerheid, maar dat is een politieke of ideologische stellingname. Dat is geen feitelijke vaststelling dat de Belgische overheid inefficiënt is en teveel uitgeeft. Trouwens, Zweden, Denemarken en Frankrijk geven even veel of nog meer collectief uit.

En als je de collectieve regeling zou willen afbwouen zonder het niveau van verzekering te willen verminderen, dan zal de burger deze kosten privaat moeten dragen, met wellicht een vermindering van de herverdeling. Misschien ben je van mening dat de herverdeling te hoog is, en dat het dus sowieso een goede zaak zou zijn dat er minder collectief wordt geregeld, maar deze voorkeur voor minder herverdeling is weerom een ideologische stellingname.

Maar ook omgekeerd is deze grafiek geen bewijs dat België wél efficiënt werkt; de uitgaven kunnen misschien zeer ineffectief zijn. Deze grafiek toont gewoon aan dat het niveau van de primaire uitgaven niets zegt over de efficiëntie van een overheid of land.

 

Overheidssubsidies

Een tweede voorbeeld zijn de overheidssubsidies. De onderstaande figuur geeft voor de acht beschouwde landen de evolutie van de overheidssubsidies in % van het BBP (België is de zwarte lijn). Data komen van Ameco. Uit deze figuur blijkt dat België sinds 2005 een sterke stijging kent van de overheidssubsidies. In 2012 is dit gestegen tot 2,7% van het BBP en is daarmee even hoog als in Denemarken, maar veel hoger dan in de zes andere beschouwde landen (Duitsland zit op 1% van het BBP, Nederland op 1,4%).

overheidssubsidies

In het rapport van de NBB waarvan hierboven sprake, geeft grafiek 92 (pg191) een deel van de verklaring van deze forse stijging sinds 2005: het betreft vooral de dienstencheques en de vermindering van de bedrijfsvoorheffing. Dat zijn beide belastingsverminderingen, maar komen hier in de uitgaven van de overheid onder de vorm van subsidies. De genoemde posten zijn in 2012 goed voor ruim 1% van het BBP.

Stel dat bijvoorbeeld Nederland dit systeem van belastingsverminderingen (die via overheidssubsidies gaan) niet of veel minder zou kennen, dan zou je de overheidsuitgaven hiervoor moeten corrigeren om België en Nederland te kunnen vergelijken wat betreft de overheidsprestaties.

Toegegeven, ik denk wel dat het correct is dat zulke gerichte belastingsverminderingen in de uitgaven van de overheid komen, aangezien de overheid hiermee sterk sturend optreedt (ze bevoordeelt immers bepaalde sectoren). Bovendien hebben die subsidies een (administratie)kost. Men kan zich dus afvragen of een verlaging van de subsidies, samen met een verlaging van lasten op bedrijven, niet veel beter zou zijn (ik denk het wel). Maar het punt is dat de overheid met dit geld eigenlijk zelf weinig doet, behalve het teruggeven aan de bedrijfswereld.

 

Samenvattend, het is duidelijk dat de evolutie en het niveau van de (primaire) overheidsuitgaven op zich weinig zeggen over hoe goed een overheid presteert. Dat neemt natuurlijk niet weg dat de overheden in België veel beter kunnen presteren. Maar het zou duidelijk moeten zijn dat België daar niet uniek in is: hoogst waarschijnlijk geldt dit voor de meeste top- en buurlanden die in bovenstaande analyse beschouwd werden.

De “eenheidstaks” doorgelicht

Fiscaliteit, het is voor velen niet meteen het meest spannende onderwerp. Maar dat is volgens mij totaal onterecht. In de regels van ons belastingsysteem zitten namelijk belangrijke maatschappelijke keuzes die de efficiëntie en rechtvaardigheid van onze maatschappij in grote mate bepalen. Elk voorstel dat de regels van ons belastingsysteem significant aanpast, verdient volgens mij dus de nodige aandacht. Bovendien kan je de impact dat de verandering heeft voor bepaalde groepen van mensen (onderklasse, middenklasse, bovenklasse) analyseren tot na de komma. Letterlijk.

De eenheidstaks vergeleken met het huidige systeem

Een recent nieuw voorstel om de inkomensbelasting grondig te hervormen komt van Lode Vereeck, professor Economie en Vlaams parlementslid voor LDD en volgens mij één van de betere parlementsleden. Hij haalt het voorstel van een vlaktaks van onder het stof: een tarief van 30% voor alle inkomensgroepen, met een belastingvrije som van 15.000 euro, maar wel zonder aftrekposten. Lode Vereeck zelf noemt het de “eenheidstaks”, ook omdat dit tarief voor alle inkomens zou moeten gelden, dus ook voor inkomen uit bijvoorbeeld vermogen.

De figuur hieronder vergelijkt voor het beroepsinkomen de “eenheidstaks” met het huidige belastingsysteem. De figuur beschouwt twee vormen van het huidige belastingsysteem: één met aftrekposten (het tarief dat men effectief betaalt) en één zonder aftrekposten (wat men in theorie zou betalen als er geen aftrekposten zouden zijn). De figuur toont  telkens het gemiddelde (en dus niet het marginale) belastingtarief voor de eerste 9 decielen (inkomensklasse van 0 tot 90%) en voor de tien laatste percentielen (inkomensklasse van 91% tot 100%). Elk deciel bevat ongeveer 600.000 aangiftes; elk percentiel 60.000. De inkomensklasse wordt op de horizontale as voorgesteld volgens het (geschatte) gemiddelde inkomen van die klasse. De rode lijn op de figuur geeft aan waar de tien hoogste percentielen (91-100) beginnen.

De legende van de figuur is als volgt:
1. Theoretische gemiddelde aanslagvoet in het huidige systeem (zwarte lijn met blauwe vierkantjes): dit is het gemiddelde tarief dat moet betaald worden indien er géén aftrekposten zouden zijn in het huidige systeem. Er wordt wel rekening gehouden met de belastingvrije som van 6.690 euro voor inkomens onder 23.900 en 6.430 euro voor inkomens boven 23.900. Ik heb dit theoretisch tarief zelf berekend (zie excel met de berekeningen).
2. Effectief gemiddelde aanslagvoet in het huidige systeem (zwarte lijn met rode ruitjes): dit is het gemiddelde tarief dat effectief betaald werd in 2010, dus met de aftrekposten. De gegevens komen van de FOD Economie en gelden voor 2010 (XLS)
3. Effectief gemiddelde aanslagvoet met de “eenheidstaks” (zwarte lijn met groene driehoekjes): wat effectief betaald moet worden onder het voorstel van Lode Vereeck.

Alle drie de systemen zijn progressief: de hogere inkomensklassen betalen procentueel meer dan de lagere inkomensklassen. Enkel voor het huidige effectieve systeem (dus met belastingaftrek) is dit niet het geval voor het hoogste percentiel (de top 1%): deze hoogste inkomensklasse betaalt gemiddeld 34,9% terwijl de twee percentielen die net lager zitten (percentielen 98 en 99) procentueel meer betalen (respectievelijk 35,4% en 36,7%). Voor de “eenheidstaks” is dat niet het geval waardoor je kan stellen dat de eenheidstaks progressiever is dan het huidige systeem voor wat betreft de top 1%.

Ik ken niet onmiddellijk een eenvoudige en algemeen gebruikte maatstaf om de progressiviteit voor de andere inkomensklassen te berekenen (een verandering van de GINI-coëfficiënt?). Je kan wel kijken naar wat de verschillende inkomensklassen winnen of verliezen. De onderstaande figuur geeft het verschil tussen het gemiddelde huidige belastingtarief en dat onder de eenheidstaks. Hieruit blijkt dat elke inkomensklasse wint, behalve het eerste deciel (de laagste 10%) die 2% meer zullen moeten betalen (eigenlijk zullen ze 2% minder krijgen). Uit de figuur blijkt ook dat de percentielen 93 tot 99 procentueel het meeste winnen, daarna de percentielen 91-92 en het deciel 6 (50-60%) en percentiel 100. De drie laagste decielen (0-30%) winnen het minst (en het laagste verliest zelfs wat, zoals gezegd). Hierdoor zou ik voorzichtig besluiten dat het belastingsysteem onder de eenheidstaks in haar totaliteit minder progressief wordt, wat betreft de belasting op arbeid.

 

Minder belastinginkomsten door de eenheidstaks

Doordat bijna alle inkomensklasses fors minder belastingen moeten betalen onder de “eenheidstaks” leidt dit uiteraard tot lagere belastingsinkomsten. De onderstaande figuur geeft voor het jaar 2010 de inkomsten volgens de drie systemen die hierboven reeds bekeken zijn. Voor de theoretische inkomsten met het huidige systeem en voor de eenheidstaks heb ik die zelf moeten berekenen (hier vindt u nog eens de excel met de berekeningen, toegepast op de gegevens van 2010).

Uit de onderstaande figuur blijkt dat de overheid effectief 39,3 miljard euro aan inkomensbelasting heeft geïnd voor het jaar 2010 (rood balkje). Dat is 16,1 miljard euro minder dan de theoretische inkomsten (blauw balkje); de overheid geeft bijgevolg 16 miljard euro aan belastingaftrekken (zie voetnoot onderaan over de verdeling van deze belastingaftrekken; een beetje off-topic maar wel interessant). De inkomsten uit de eenheidstaks zouden 27,6 miljard euro bedragen (groen balkje), of 11,8 miljard euro minder dan de overheid nu int (in feite zullen deze inkomsten nog lager liggen, want Lode Vereeck schrijft in zijn voorstel dat hij de aftrek voor personen ten laste wil behouden onder de eenheidstaks).

De invoering van de eenheidstaks zou er dus toe leiden dat de overheid minstens 11,8 miljard euro minder inkomsten heeft via de inkomensbelasting. Dat volume aan minderinkomsten is groter dan wat bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting in 2010 opbracht.

Quid opbrengst eenheidstaks op vermogen?

Vereeck stelt echter dat het tarief van 30% van toepassing is op alle inkomens, ook uit bijvoorbeeld vermogen, dat momenteel een bevrijdend tarief van 25% heeft. Ik citeer uit zijn voorstel:

“De term ‘eenheidstaks’ slaat niet enkel op het éne tarief, het is ook de enige belasting voor alle inkomens ongeacht de oorsprong. De inkomens uit arbeid, vermogen of land (lonen, rentes, dividenden, gerealiseerde meerwaarden op aandelen, huren, auteursrechten, …) worden dus allemaal op dezelfde manier en aan hetzelfde tarief belast. Dat is niet alleen rechtvaardig, het is ook goed voor de creatie van jobs. Want door de eenheidstaks verlaagt en verschuift de fiscale druk van arbeid naar vermogen.”

Dat betekent dat de grotere procentuele winst die de hogere inkomensklassen boeken (zie supra) door een overgang naar de eenheidstaks (deels?) zal teniet gedaan worden door de hogere belasting op vermogens.

De cruciale vraag is dan of er effectief 11,8 miljard euro extra kan gevonden worden door vermogen meer te belasten, en zoniet waar de overheid dan moet besparen (of meer belasten). Daar geeft Vereeck helaas geen informatie over (omdat ze, wat de vermogens betreft, wellicht niet beschikbaar is). Dat maakt dat het voorstel van een “eenheidstaks” onvolledig is en moet aangevuld worden met een belangrijk deel over hoeveel de extra belasting op vermogen kan opbrengen en/of waar er bespaard moet worden.

Terugverdieneffecten?

Deze analyse van de eenheidstaks is statisch: er wordt geen rekening gehouden met gedragsveranderingen of efficiëntiewinsten (wat wel eens de “terugverdieneffecten” genoemd wordt). Zo bijvoorbeeld zal een eenheidstaks de fiscaliteit veel eenvoudiger maken, waardoor er minder belastingconsulenten nodig zullen zijn wat voor particulieren en bedrijven een efficiëntiewinst oplevert. De belastingsadministratie zal het in principe ook met veel minder mensen kunnen doen. Om een grootte-orde te geven: als een gemiddelde ambtenaar jaarlijks 80.000 euro kost (loon, RSZ, accomodatie, pensioen) dan heb je per 1.000 ambtenaren minder een besparing van 80 miljoen euro.

Een lagere belasting op arbeidsinkomen zal er ook toe leiden dat meer mensen aan het werk gaan (die dan ook belastingen betalen onder de eenheidstaks) en dat er minder werkloosheidsvergoedingen moeten betaald worden. Om weer een grootte-orde te geven: in 2010 gaf de overheid 6,8 miljard euro aan werkloosheidsvergoeding en 2,3 miljard aan brugpensioenen en loopbaanonderbrekingen.

Ter info: indien de “eenheidstaks” evenveel moet opleveren uit het beroepsinkomen als het huidige belastingsysteem dan moet het eenheidstarief volgens mijn berekeningen stijgen van 30% naar 43% of moet de belastingvrije som zakken van 15.000 naar 6.900 euro. Voor alle duidelijkheid: het is expliciet niet de bedoeling dat de eenheidstaks evenveel belastingen heft op arbeid als het huidige systeem; Vereeck geeft duidelijk aan dat het hem ook gaat om een verschuiving van lasten op arbeid naar lasten op vermogen.

Conclusie: interessant voorstel van Lode Vereeck, maar onvolledig. Het moet aangevuld worden met een luik over de belastingsopbrengsten onder de eenheidstaks op andere inkomens dan die uit arbeid en/of welke besparingen de overheid moet doen om de rekening te doen kloppen.

————————-

Voetnoot over de verdeling van de belastingaftrekken in het huidige systeem

De overheid geeft in totaal voor 16 miljard euro aan belastingaftrekken. De figuur hieronder geeft de verdeling van deze grote pot met belastingaftrekken over de verschillende inkomensklassen, zowel relatief ten opzichte van het belastbaar inkomen als in absolute euro’s per belastingaangifte. De rode lijn geeft weerom de grens aan tussen decielen 1-9 en percentielen 91-100. Hieruit blijkt dat het hoogste percentiel (top 1%) zowel in absolute cijfers als procentueel de grootste aftrek terug krijgt (met uitzondering van deciel 3 dat procentueel ongeveer evenveel terug krijgt).