Besparen of niet besparen: wie heeft gelijk?

Voorafgaand aan de begrotingscontrole was er in de Belgische media een hele discussie over de noodzaak om te besparen of niet. De aanleiding voor deze discussies was de vaststelling dat de economische groei in 2013 zal tegenvallen, waardoor het geplande begrotingstekort groter zal zijn dan 2.15%, het cijfer dat met de Europese Commissie was afgesproken.

De liberalen wilden vasthouden aan de 2.15%, terwijl de PS een groter begrotingstekort wou toelaten, “om ons niet kapot te besparen”. De PS kreeg steun uit onverwachte hoek: economen van een aantal grootbanken in België pleitten eveneens om wat soepeler te zijn. Ze voegden er wel meteen aan toe dat er in de plaats meer structurele besparingen moeten zijn “onder meer door de aanpak van de vergrijzing en de hervorming van de pensioenen en de arbeidsmarkt”.

De hoofdeconomen steunden hierbij op de vaststelling dat het terugdringen van overheidsuitgaven tijdens een recessie de economische groei meer vertraagt dan voordien werd aangenomen. De zogenaamde fiscal mutliplier is hoger dan 0, meer dan waarschijnlijk hoger dan 1. Het is een vaststelling die Olivier Blanchard van het IMF ook al gedaan heeft. Expansionary austerity of, mooier in het Nederlands, snoeien om te groeien werkt dus niet. Dat is wat je bijvoorbeeld in de UK  ziet.

Hieronder som ik vijf punten op die volgens mij belangrijk zijn in dit debat, vier punten zijn algemeen en één punt is specifiek voor België.

1. Een belangrijke nuance die economen maken is dat de fiscal multiplier afhankelijk is van de staat van de economie. De fiscal multiplier is hoog (= negatieve impact op de economische groei is hoog) als de economie in een recessie zit die veroorzaakt wordt door een vraaguitval, een situatie waar we nu in zitten. Gezinnen en bedrijven zijn op dit ogenblik wereldwijd schulden aan het afbouwen en consumeren daardoor minder, waardoor er minder vraag naar producten en diensten is. Als in een dergelijke situatie de overheid ook nog eens minder gaat uitgeven, dan belandt je in een negatieve spiraal en lagere economische groei.

2. Als de economie het goed doet, dan is de fiscal multiplier laag, misschien zelfs negatief (= weinig negatieve of zelfs positieve impact op de economische groei). Dat betekent dat het verminderen van de overheidsuitgaven tijdens goede tijden stimulerend kan zijn voor de economie. Sommigen repliceren dat de overheid niet bespaart tijdens goede tijden (wat ze dus zou moeten doen) en argumenteren dat het dan maar nu moet gebeuren, in slechte tijden, ook al heeft dat een negatieve impact, want anders komt het er toch niet van. Maar dat is verkeerde logica: two wrongs don’t make a right.

3. De fiscal mutliplier is niet enkel afhankelijk van de staat van de economie, maar is ook afhankelijk van de aard van de overheidsuitgaven. De fiscal multiplier zou lager zijn (dus impact op economische groei minder negatief) als de overheidsconsumptie wordt aangepakt. De negatieve impact zou groter zijn als de investeringen worden verminderd. Daarenboven kunnen deze investeringen gefinancierd kunnen worden tegen een historische lage rente, ook voor België, wat impliceert dat de investeringsbeslissing sowieso sneller positief wordt (want de netto actuele waarde van de investering zal sneller positief zijn als de rente laag staat).

4. Op basis van de bovenstaande drie punten is het duidelijk: besparen zorgt onder de huidige omstandigheden voor een negatieve spiraal en draait uiteindelijk negatief uit. Maar als je specifiek naar België kijkt, dan is dit plots niet meer het geval. Prof. Gert Peersman (UGent) heeft recent aangetoond dat de fiscal multiplier voor België ongeveer nul is, zelfs iets onder nul (maar dat is niet statistische significant), wat betekent dat besparingen op de overheidsuitgaven zelfs een licht positieve impact hebben op de groei. Als de analyse van prof. Peersman klopt, dan werkt ‘snoeien om te groeien’ wel in België, zij het heel licht. Maar belangrijk is dat overheidsbesparingen de groei niet doen afnemen.

Dat overheidsbesparingen in België niet leiden tot lagere groei gaat in tegen de recente analyses en vaststellingen. Is België dan zo speciaal anders dan de andere landen? Ja en nee.

Ja, want België is een kleine en open economie, dat, zoals prof. Peersman uitlegt, vooral productie exporteert en consumptie importeert. Dat betekent dat als de overheid haar consumptie zou verhogen, dit vooral ten gunste komt van het buitenland (onze handelspartners), met weinig positieve impact op de Belgische economische groei. De stimulerende maatregelen zouden weglekken. Maar ook omgekeerd, de consumptie verlagen komt vooral ten koste van het buitenland, met weinig negatieve impact op de Belgische economische groei. Vandaar ook een lage fiscal multiplier.

Nee, want als de landen waar België naar exporteert ook hun overheidsconsumptie zouden terugschroeven, dan zou dit een negatief effect hebben op onze export en dus op onze productie. Het opmerkelijke is dus dat de Belgische fiscal multiplier voor wat betreft Belgische overheidsuitgaven nul is, maar dat de Belgische fiscal multiplier voor wat de buitenlandse overheidsuitgaven betreft wellicht wel positief is.

Door als enige onze uitgaven te verminderen, neemt België bijgevolg een gratis ritje op onze handelspartners (free ride). En dat gratis ritje is heen-en-terug: door de Belgische overheidsuitgaven te verminderen, verminderen we de import uit de andere landen en doordat de  andere landen hun overheidsuitgaven niet verminderen, kunnen we onze productie handhaven. Eerlijk gezegd, de twee vorige paragrafen zijn  speculatief, want ik ken hier geen onderzoek over, maar het lijkt me aannemelijk.

In ieder geval doet België zeer waarschijnlijk aan free riding als ze de overheidsuitgaven vermindert terwijl onze handelspartners dit niet doen. Normaal gezien wordt free riding negatief bekeken, omdat het niet meer is dan profiteren van anderen. In dit geval is het volgens mij echter wel te verantwoorden. België heeft immers een hogere overheidsschuld dan de andere (kern)landen, waardoor het voor ons moeilijker is om nog grotere tekorten te boeken. Bovendien kunnen de andere landen ons niet verwijten dat we die hoge overheidsschuld niet aangepakt hebben in het verleden: België heeft de laatste 20 jaar een echte topprestatie afgeleverd wat betreft het verminderen van de overheidsschuld (en dat zeg ik niet alleen), dus als we nu even een free ride nemen om die inspanningen niet volledig teniet te doen, dan is dat niet zo onethisch.

Het betekent ook dat je andere resultaten zou krijgen indien de analyse van prof. Peersman toegepast wordt op de hele eurozone: mijn verwachting is dat de fiscal multiplier voor de eurozone wél positief zal zijn, wat trouwens de stelling van de Belgische free ride zou ondersteunen.

5. Als laatste punt iets wat ik volledig mis in het begrotingsdebat terwijl het de logica zelve zou moeten zijn: een discussie over de huidige begroting zou altijd moeten kaderen in een discussie  over de langetermijnimpact van, jawel, structurele hervormingen op de begroting. Wat dit betreft kunnen we nog iets leren van de begrotingsdiscussie in de VS. Het gaat in de VS heel vaak over de impact op lange termijn. Zo bijvoorbeeld wordt het begrotingsvoorstel van Paul Ryan, de Republikeinse kandidaat-vice-president, aangevallen omdat hij niet specifieert hoe hij op lange termijn zijn belastingsverminderingen zal financieren en hoe geprojecteerde inkomsten en uitgaven zullen evolueren. En met lange termijn wordt een horizon bedoeld die veel verder gaat dan 2020. De analyses gebeuren trouwens door de Congressional Budget Office (CBO), een gerespecteerde overheidsinstantie.

Het grote voordeel van deze langetermijndiscussies is dat structurele hervormingen dan sowieso veel meer gewicht krijgen en dat automatisch het begrotingssaldo van het huidige jaar minder belangrijk wordt. En terecht, omdat het begrotinssaldo van één bepaald jaar ook door toevalligheden wordt bepaald, die niet structureel zijn. Ik denk dat veel economen hiervoor pleiten. Dat is trouwens ook het uiteindelijke resultaat geweest van deze begrotingscontrole, maar wel met heel wat politiek gehakketak.

Mijn conclusie

Ja, in België moeten we besparen, ook al nemen we daardoor waarschijnlijk een free ride op de landen die niet besparen. Daarenboven moet er vooral bespaard worden op consumptie en niet op investeringen en moet tegelijk de nadruk liggen op structurele hervormingen, zoals de hervorming van het einde van de loopbaan, want daar doet België het veel slechter dan gemiddeld. Een discussie over de impact op veel langere termijn is daarvoor belangrijk.

En stop ook het alarmisme! Het is zo dat België het niet goed doet op sommige domeinen, zoals de arbeidsmarkt, maar daar wordt aan gewerkt (zowel met de latere pensioenleeftijd als de komende fiscale hervorming; toch een eis van zowat alle partijen).

En op tal van vlakken doet België het wél goed. Meer nog, we zijn een topland om in te wonen, zelfs Bart De Wever erkent dat.

Misleidende stijgende overheidsuitgaven – deel 2

Waarover deel 1 ging

Een paar weken terug gebruikten zowel Geert Noels als Ivan Van de Cloot nominale cijfers om de stijging van de primaire overheidsuitgaven aan te klagen: uit deze cijfers (en door de selectie van landen) bleek dat België de sterkste stijging had van de overheidsuitgaven.

Ik schreef daarover een blogpost, want ik kon er echt niet bij dat twee prominente economen -al dan niet bewust- op een dergelijke manier de publieke opinie misleiden: het gebruik van nominale cijfers is in deze context immers totaal verkeerd. Je moet de cijfers corrigeren voor inflatie en economische groei door ze uit te drukken in procent van het BBP.

En je moet een selectie van landen nemen met wie je België wil vergelijken. Ik neem steeds dezelfde 7 landen: Frankrijk, Nederland, Duitsland, UK, Denemarken, Zweden en Finland. Ik neem deze landen omdat het buur- en/of toplanden zijn. Je kan ook op deze selectie kritiek hebben, maar het lijkt me toch al een betere selectie dan pakweg Griekenland en Portugal, die momenteel niet als voorbeeld gelden (wat betreft de sociaal-economische toestand).

Ik heb in mijn blogpost de procentuele verandering genomen van de overheidsuitgaven gedeeld door het BBP (zoals dat werd gedaan voor de nominale cijfers die Noels en Van de Cloot gebruikten). Dat gaf  het onderstaande resultaat. België heeft nu duidelijk niet meer de grootste stijging van de overheidsuitgaven. Het zit nu mooi in de middenmoot van de beschouwde buur- en/of toplanden, vlak in de buurt van Nederland en UK.

uitgavenbuurtop

Een econoom reageert

Ik heb heel wat reactie gekregen op deze blogpost (onder meer deze vond ik wel leuk), maar er kwam geen mea culpa van Noels of van Van de Cloot, noch een reactie.

Vandaag heb ik wel een reactie gekregen van een prominente econoom (in direct message via Twitter). De persoon zei me dat mijn methode van berekenen, namelijk de procentuele verandering van de overheidsuitgaven/BBP, even misleidend is. Ik zou de procentpunt verandering moeten tonen.

De procentuele stijging bereken je als volgt (voor België): in 2012 zijn de totale overheidsuitgaven 53,9%. In 2007 waren deze 48,2%. De procentuele stijging is dan (53,9 -48,2)/48,2 = 11,8%, zoals te zien op de figuur.

De procentpunt-stijging

De procentpunt-stijging bereken je gewoon door de twee niveaus van elkaar af te trekken: 53,9 -48,2 = 5,7 procentpunt. Als we de methode van de procentpunt-stijging hanteren, dan geeft dit volgende figuur:

procentpunt

Dat geeft inderdaad een verschil: België stijgt van de vierde naar de derde plaats, maar het verschil met Nederland was en is niet groot. Met anderen woorden, de procentuele stijging gaf reeds een goed beeld (enkel Finland en Denemarken zijn ook nog omgewisseld van plaats). En deze methode is zeker niet “even misleidend”.

Maar de opmerking die ik van de econoom kreeg is volgens mij wel deels terecht. Immers, als je de procentuele stijging geeft, zoals ik deed, dan geef je landen die initieel (in 2007) een groot overheidsbeslag hebben een voordeel: de stijging wordt dan immers gedeeld door het overheidsbeslag in 2007.

Waarom toch procentueel

Maar toch is het te verdedigen om een procentuele stijging te tonen. De stijging van de overheidsuitgaven is er grotendeels gekomen door de economische crisis. Door deze crisis gaat elke overheid met een sociale zekerheid automatisch meer uitgeven (relatief t.o.v. BBP). Echter, landen met een grote SZ dat door de overheid geregeld wordt zullen door de crisis automatisch een groter overheidsaandeel van het BBP krijgen (in procentpunt gerekend) door de  extra SZ-uitgaven in vergelijking met landen met een lagere SZ dat door de overheid wordt geregeld.

Een voorbeeld met twee landen moet dit illustreren. De landen hebben een overheid die enkel en alleen SZ voorziet. De crisis zorgt ervoor dat de SZ-uitgaven in beide landen automatisch met een vijfde stijgen:

– stel land BE heeft een overheid met een SZ van 25% van het BBP in 2007. Door de crisis stijgen de SZ-uitgaven met 20% tot 30% van het BBP. Dit geeft een procentuele stijging van 20% van de overheidsuitgaven, en een procentpunt-stijging van 5% van het BBP

– stel land UK heeft een overheid met een SZ van 20% van het BBP in 2007. Door de crisis stijgen de SZ-uitgaven met 20% tot 24% van het BBP. Dit geeft een procentuele stijging van 20% van de overheidsuitgaven, en een procentpunt-stijging van 4% van het BBP

Het is nu duidelijk dat indien je enkel de procentpunt-stijging zou geven, land UK geflatteerd wordt: hoewel de relatieve impact van de SZ in beide landen gelijk was (een stijging van 20%) is het resultaat voor land UK een stijging met 4 procentpunt, terwijl dit voor land BE 5 procentpunt is. Het lijkt er dus op dat land UK beter presteert, maar dat is niet zo (of dat kan je op basis van deze cijfers niet zeggen). Land UK regelt gewoon minder SZ via de overheid. De extra SZ-uitgaven in land UK zullen dan meer door de privé gedaan worden of gewoon minder gedaan worden. Een land kan kiezen voor minder SZ via de overheid of voor minder SZ tout court. Maar dat zijn ideologische keuzes en zeggen niet noodzakelijk iets over de efficiëntie van een overheid.

Tot slot

Er zijn dus voor- en tegenargumenten om de procentuele dan wel de procentpunt-stijging te tonen. Het meest correcte is misschien om ze dan beiden te tonen en uit te leggen waarom de beide figuren nodig zijn. Maar in dit geval leveren de twee methoden wel grotendeels hetzelfde beeld op. En nominale cijfers in deze context zijn totaal uit den boze.

 

De werkbonus: redder van de vergrijzing

In een discussie met Peter De Keyzer erkende deze laatste dat België de laatste 20 jaar een sterke prestatie had afgelegd wat betreft de vermindering van de overheidsschuld. Maar, zo stelde hij, toen was de situatie anders: er was geen vergrijzing, de belastingen konden nog naar omhoog en er was de rentebonus. Dat zijn 3 zaken, zo stelde hij volgens mij terecht, die nu niet meer het geval zijn. De rente staat al laag, belastingen zitten aan hun top en de vergrijzing is volop bezig.

Met de rentebonus wordt verwezen naar het feit dat België nu een pak minder rente moet betalen op de overheidsschuld in vergelijking met 20 jaar geleden. België zat 20 jaar geleden in slechte papieren: een torenhoge overheidsschuld tot 137% van het BBP en bijgevolg een gigantische rentelast die opliep tot bijna 11% van het BBP in 1992, zoals te zien op onderstaande figuur. Door de overheidsschuld af te bouwen en door de dalende rente werd de rentelast gradueel teruggebracht tot nu 3,6% van het BBP. De rentebonus is het gedeelte dat we nu minder moeten betalen dan toen, meer dan 7% dus. Omgerekend naar geld van vandaag is dat 26 miljard euro.

rentebonus

Bron: Ameco

Met andere woorden, doordat België het in 1992 zo slecht deed was er ruimte voor verbetering. Maar gezien ondertussen de overheidsschuld gestabiliseerd is en de rente fors gedaald, kan België niet meer rekenen op nog een keer een rentebonus. Peter De Keyzer heeft hierin dus gelijk.

Maar één ding verliest hij uit het oog: er is nog een domien waarop België het slecht doet, namelijk wat betreft de werkgelegenheidsgraad. Dat betekent dat er hier nog veel ruimte voor verbetering is. Men zou dus kunnen stellen dat als België het slim aanpakt, we in de toekomst kunnen profiteren van een grote werkbonus. Als we de werkbonus volledig zouden kunnen benutten, dan zal de vergrijzingskost lager uitvallen dan we nu denken. De vraag is: hoeveel lager.

De toekomstige vergrijzingskost wordt berekend door de Vergrijzingscommissie en de commissie gaat bij haar prognoses al uit van een hogere werkgelegenheidsgraad: zo zou de werkgelegenheidsgraad van de beroepsbevolking (15-64 jaar) volgens de commissie stijgen van 64% naar 68,5% in 2060. Zonder die stijging zou de extra vergrijzingskost nog hoger zijn.

De Vergrijzingscommissie krijgt bovendien het verwijt te optimistisch te zijn in haar voorspellingen. Maar ik denk dat de commissie wat betreft de werkgelegenheidsgraad te pessimistisch is. Of toch op zijn minst zeer pessimistisch wat betreft het potentieel van de toekomstige werkgelegenheidsgraad, en dus pessimistisch wat betreft het potentieel van de werkbonus.

Mijn argumentatie is eenvoudig: er zijn landen die nu al een werkgelegenheidsgraad halen die een pak hoger is dan de werkgelegenheidsgraad waarmee de Vergrijzingscommissie rekent voor België in 2060.

De figuur hieronder geeft de werkgelegenheidsgraad waarmee de Vergrijzingscommissie  rekent (aangeduid met BE VC 2001, BE VC 2011,…). De figuur toont eveneens de werkgelegenheidsgraad in 2011 van de 7 buur- en/of toplanden (groen – FR-NL-DL-UK-DK-ZW-FI) en nog eens van Nederland en Zweden apart (die extra goed presteren). Deze cijfers komen van de Oeso (op de figuur aangeduid met OECD). Hieruit blijkt dat de Vergrijzingscommissie verwacht dat de werkgelegenheidsgraad zal stijgen tot 68% in 2030-2060. Maar dat is een niveau dat al in 2011 gemiddeld overtroffen wordt in de 7 buur- en/of toplanden. Zweden bereikt nu al een activiteitsgraad van 74% en Nederland zelfs bijna 75%.

Ik zie geen enkele reden waarom België binnen 20 of 50 jaar geen activiteitsgraad zou kunnen bereiken als die van Nederland nu. Hier is de Vergrijzingscommissie volgens mij dus te pessimistisch.

werkbonus

Bron: Vergrijzingscommissie + Oeso

Indien België in 2060 de werkgelegenheidsgraad haalt die Nederland in 2011 bereikt, dan is dat een stijging met 6,4 procentpunt bovenop de cijfers van de Vergrijzingscommissie. En misschien zelfs een stijging van 8,5 procentpunt, omdat de cijfers van de Vergrijzingscommissie voor 2011 hoger liggen dan de cijfers van de Oeso (zie figuur: verschil van 2,1% – ik ken de reden niet).

Stel dat België er in slaagt om deze werkbonus van 6,4 tot 8,5 procentpunt effectief te benutten tegen 2060: wat betekent dit dan voor de vergrijzingskost? Prof Gert Peersman en prof Koen Schoors schatten de totale vergrijzingskost op ongeveer 10% van het BBP (in 2060). Ze hebben ook geschat dat de vergrijzingskost met 0,75% van het BBP daalt indien de werkgelegenheidsgraad verhoogt met 1 procentpunt.  Dat betekent dat het volledig benutten van de werkbonus een extra vermindering oplevert van de vergrijzingskost van 4,8% tot 6,4% van het BBP. Met andere woorden, de helft tot twee derde van de geschatte vergrijzingskost kan vermeden worden indien we in 2060 dezelfde werkgelegenheidsgraad hebben als Nederland in 2011 had.

Hier zijn (op zijn minst) twee kanttekeningen nodig.

Enerzijds betreft de werkgelegenheidsgraad in Nederland niet allemaal voltijdse banen:  velen, vooral vrouwen, werken deeltijds en voor de berekening van de werkgelegenheidsgraad wordt geen onderscheid gemaakt tussen deel- en voltijds werkenden. Deeltijds werkenden brengen echter minder op, omdat ze minder belastingen betalen. De verhoging van de werkgelegenheidsgraad door meer deeltijds werkenden zal nog steeds een vermindering van de vergrijzingskost opleveren, maar wel een vermindering die lager is dan de geschatte 0,75 % van het BBP.

Anderzijds wordt als benchmark de Nederlandse werkgelegenheidsgraad in 2011 genomen om de Belgische werkbonus te berekenen in 2060. De  Nederlandse werkgelegenheidsgraad zal waarschijnlijk in de toekomst nog stijgen omdat ook zij extra maatregelen nemen om hun vergrijzingskost beheersbaar te houden. De werkgelegenheidsgraad van 75% die Nederland nu haalt hoeft dus geen bovengrens te zijn en de werkbonus voor België kan bijgevolg nóg hoger zijn.

De Belgische werkbonus kan dus heel wat opleveren. Maar daar zal ongetwijfeld ook ander beleid voor gevoerd moeten worden, zoals de recente maatregel om de leeftijd waarop men vervroegd met pensioen kan gaan gradueel te verhogen tot 62 jaar. En, tenminste aan Vlaamse kant, bestaat er bij alle partijen de wil om verder te gaan met de pensioenhervorming.

Minstens even belangrijk lijkt me de loonvorming die nu nog veel te veel gebeurt op basis van anciënniteit, in plaats van op basis van productiviteit. Door de anciënniteitsregel prijst de oudere werknemer zich uit de markt. En het is net wat betreft het einde van de loopbaan dat België veel slechter presteert. De loonvorming op basis van anciënniteit kan wel eens een veel grotere handicap zijn om de vergrijzingskost beheersbaar te houden dan de algemene loonkost (blogpost volgt).

We kunnen dan misschien geen rentebonus meer opstrijken, maar zonder twijfel wel een werkbonus. Nu daar nog een catchy slogan voor bedenken en de voorbereiding van de campagne voor 2014 is al voor de helft gedaan.

Boekbespreking – ‘De Perfecte Storm’ – Koen Schoors en Gert Peersman

Al meer dan vijf jaar bevindt de wereldeconomie zich in een crisis. Het begon nog vrij onschuldig in de zomer van 2007 met een credit crunch in de financiële sector. Dat werd wat erger in de loop van 2008, maar in september van dat jaar werd door het bankroet van Lehman Brothers een ware ravage aangericht op de financiële markten. Daardoor sloeg de financiële crisis over op de reële economie met een grote wereldwijde economische recessie in 2009. In 2010 kwamen verschillende overheden, vooral in de eurozone, in de problemen, omdat ze hun bankensector moesten redden en sindsdien sukkelen we verder. Daarbovenop komt nog eens de vergrijzing die de overheidsfinanciën verder onder druk zet.

Over die drie crises, van banken, de eurozone en de vergrijzing, schreven Koen Schoors en Gert Peersman het boek ‘De Pefecte Storm’. De auteurs zijn beiden professor Economie aan de universiteit van Gent. Ze trachten op eenvoudige manier te verklaren wat de oorzaken zijn (het zijn er veel) en hoe de verschillende overheden en centrale banken hebben gereageerd.

Banken

Wat de bankencrisis betreft, vermelden de auteurs de gekende oorzaken zoals onder meer de deregulering en het falende toezicht, de rommelkredieten, de rol van de kredietbeoordelaars en de lage rente. Mijns inziens wordt bij deze opsomming twee zaken onderbelicht, ook door Peersman en Schoors. Ten eerste de rol van de kredietbeoordelaars. Deze instellingen zeggen hoe veilig een financieel product is. Zij hebben duidelijk gefaald: de rommelkredieten werden immers door deze instellingen veilig bevonden. Dat bleek achteraf totaal fout te zijn. Erger is dat hun beoordeling zeer waarschijnlijk positief gekleurd werd door een belangenconflict: immers, de kredietbeoordelaars werden door de bedrijven betaald om advies te geven over hoe men financiële producten moest structureren om een zo goed mogelijke beoordeling te krijgen… waarna diezelfde kredietbeoordelaars die producten moesten beoordelen. Het is exact hetzelfde belangenconflict dat in 20041 het faillissement van Enron, een Amerikaanse frauderende energiegigant, mogelijk gemaakt heeft: hier waren het de audit-bedrijven die de boekhouding moesten goedkeuren, maar tegelijkertijd door hetzelfde bedrijf werden ingehuurd als consultant. Als remedie heeft men toen de audit en consultancy opgesplitst (en één van de Big Five, de vijf grote consultancy firma’s, ging failliet). Dat is nog niet gebeurd bij de kredietbeoordelaars.

Een tweede onderbelicht punt is dat grote banken niet bankroet kúnnen gaan. Ze waren én zijn nog steedstoo-big-to-fail. Dat wordt uiteraard wel vermeld door de auteurs, maar volgens mij is het één van de belangrijkste fouten in ons systeem die nog steeds niet opgelost is. Een essentieel kenmerk van de vrije markt is immers dat verkeerd beheerde bedrijven bankroet gaan en dat de goed beheerde bedrijven het marktaandeel overnemen. Dat is een evolutief proces dat ertoe leidt dat de slechte bedrijven verdwijnen en de goede, performante bedrijven overblijven. De aandeelhouders van de slecht beheerde bedrijven spelen bovendien hun geld kwijt, wat een voldoende prikkel moet zijn om goede managers te kiezen voor het bedrijf. Niets daarvan in de wereld van de topbanken. Ondanks het overduidelijke slechte beheer bij de banken, ging enkel Lehman Brothers failliet. Meer nog, de crisis die het bankroet van Lehman Brothers veroorzaakte leerde vooral dat de overheden het geen tweede keer zouden aandurven om een grote bank failliet te laten gaan. Dat betekent echter dat het o zo belangrijke selectiemechanisme dat inherent is aan de vrije markt niet kan werken. En dat is meer dan zomaar een oorzaak: het is essentieel. Christine Lagarde, topvrouw van het IMF, zei het dan ook recent: The bottom line is that we have yet to fix ‘too-big-to-fail’.

Euro

Wat de eurocrisis betreft, wijzen de auteurs op de constructiefouten van de eurozone: een muntunie die gevormd wordt door landen waarvan de economieën onvoldoende goed op elkaar gelijken waardoor één enkel monetair beleid altijd voor bepaalde landen te streng en voor andere lande te laks zal zijn. Bovendien is er geen fiscale unie en is er een lage arbeidsmobiliteit. Dat zijn dan ook meteen belangrijke voorwaarden voor een goede werking van eurozone.

Waar de auteurs echter te gemakkelijk meegaan in het heersende verhaal is dat de eurocrisis veroorzaakt werd door overdreven overheidsconsumptie. Dat klopt niet. Martin Wolf, de bekende columnist van de Financial Times, schreef al in december 2011 dat de oorzaak eerder ligt bij onevenwichten op de lopende rekening: de periferie voerde veel meer in dan ze exporteerde. Het gaat dus eigenlijk om het monetair beleid van de Europese Centrale Bank dat te laks was voor de periferie en te streng voor de kernlanden, waardoor het geld zeer vlotjes zijn weg vond van de kern naar die periferie, om daar, zeker in Spanje, bijvoorbeeld tot een zeepbel in de bouwsector te leiden. De ontsporing van de overheidsbegrotingen is er pas gekomen doordat de bankensector in de problemen kwam (Griekenland is een geval apart).

Het hoofdstuk over hoe de centrale banken gereageerd hebben, en meer specifiek de ECB, vind ik persoonlijk het boeiendst. Het is ingewikkelde materie die ik nog steeds niet volledig denk te begrijpen, maar het wordt heel goed en eenvoudig uitgelegd. De auteurs behandelen onder meer de onafhankelijke rol van de centrale bank, de werking van de conventionele maatregelen, maar ook de meer ingewikkelde onconventionele maatregelen. Voor een goed begrip van de werking van een centrale bank is het hoofdstuk verplichte lectuur. Nergens heb ik een dergelijk toegankelijke uitleg al kunnen lezen.

Het oordeel van de auteurs over wat de centrale banken hebben gepresteerd is overigens positief. Zo schrijven ze: “Het kan niet genoeg benadrukt worden dat de nooit gezien interventies van de centrale banken het financiële systeem van de totale ondergang hebben gered.” Het is aan de centrale banken te danken dat we niet in dezelfde miserie terecht gekomen zijn als in de jaren ‘30.

Vergrijzing

Het laatste, kortere deel gaat over de vergrijzing. De auteurs beginnen met de vaststelling dat België de voorbije crisisjaren al bij al goed doorstaan heeft. Daarna vervallen de auteurs echter in dezelfde mantra als wat nu gebruikelijk is in de Vlaamse publieke opinie: de Belgische overheden lijden volgens de auteurs aan “consumptiedrift”. Het is zeker zo dat de Belgische overheidsuitgaven de laatste jaren sterk gestegen zijn. De vraag is of dit niet normaal is in een recessie en in welke mate België daarin verschilt van haar buurlanden of van de Scandinavische landen. Als je die oefening maakt blijkt België in de middenmoot te zitten. En bovendien kan men zich de vraag stellen of het niveau van de overheidsuitgaven op zich wel betekenis heeft (ik denk het niet). Ook de steeds maar pessimistische toon over de toekomst van de huidige generatie is misplaatst. De jongeren van vandaag zullen het zeer waarschijnlijk beter hebben dan hun ouders, ook na de gestegen herverdeling om de babyboomers een degelijk pensioen en gezondheidszorg te kunnen geven. Alle economen weten dit.

Maar dat betekent niet dat er geen problemen zijn voor de toekomst. Er moeten wel degelijk hervormingen komen, zeker in België, want wij hebben echt een probleem in onze arbeidsmarkt, vooral aan het einde van de loopbaan. De auteurs tonen aan dat we in België veel sneller stoppen met werken dan elders. Ze stellen een aantal hervormingen voor, zoals een verschuiving van belastingen op arbeid naar consumptie. Het is dit brede onderwerp van de vergrijzing en hoe ze te financieren dat ongetwijfeld de komende jaren centraal zal staan in het publieke debat. Daarom had het hoofdstuk over deze problematie wat mij betreft gerust wat meer uitgebreid mogen zijn. Misschien is dat iets voor een volgend boek.

Boekbespreking door Andreas Tirez

De Perfecte Storm, Koen Schoors en Gert Peersman, Borgerhoff&Lamberigts, 2012

Deze boekbespreking verscheen eerst in de nieuwsbrief van Liberales.

 

Hoe sterk zijn overheidsuitgaven gestegen sinds 2007?

Het is en blijft bon ton in België om ons land weg te zetten als onwerkbaar, met een torenhoge overheidsschuld en een onhoudbare stijging van de overheidsuitgaven. Met vaak een ondertoon dat België het slechter doet dan gelijk welk land, vooral op budgettair vlak.

Geert Noels en Ivan Van de Cloot deden het voorbije woensdag opnieuw, met een tweet waarbij ze beiden dezelfde figuur toonden om hun punt te maken.

nominalpublicspending2007

Uit deze figuur blijkt duidelijk dat de overheidsuitgaven bijna overal stegen sinds 2007, maar in België toch het meest. De data komen van Ameco, de databank van de Europese Commissie, en zijn dus betrouwbaar.

Er zijn echter wel wat problemen met deze figuur en met de negatieve beoordeling ervan. Ik bespreek er drie.

1. Nominale cijfers = misleiding

Het eerste probleem vind ik het grootste. De getoonde cijfers zijn immers nominale cijfers. Als je nominale cijfers gebruikt om de stijging van overheidsuitgaven te vergelijken tussen landen, dan doe je aan misleiding.

De reden is eenvoudig: nominale cijfers zijn per definitie niet gecorrigeerd voor inflatie, noch voor de economische groei. Die correctie is echter belangrijk. Als dezelfde diensten  en goederen duurder worden (inflatie), dan worden die ook duurder voor de overheid. Als er dus inflatie is, dan zal de overheid bij ongewijzigd beleid meer uitgeven. En die inflatie verschilt van land per land. En België kende in die periode gemiddeld een hogere inflatie (zie tabel van deze blog voor inflatiecijfers van een paar landen).

Dat geldt ook, maar niet noodzakelijk 1-op-1, voor de economische groei. Als de economie groeit, dan kan het dat de overheid meer uitgeeft, bijvoorbeeld omdat de lonen voor haar ambtenaren mee stijgen met de economische groei.

Om die redenen is het gebruikelijk om de uitgaven van een overheid te delen door de totale economie: ze worden dan gemeten in procent van het BBP. Dat is een veel correctere manier in dit geval. Deze gegevens zijn overigens even toegankelijk via Ameco als de nominale cijfers.

Indien de stijging van de overheidsuitgaven op die manier berekend worden, dan  geeft dit de onderstaande figuur.

uitgaveninBBP

Er is nog steeds een toename in België, maar er zijn landen waar die toename sterker is, zoals Spanje en Ierland, maar ook Nederland. Duitsland en Portugal stijgen het minst, maar stijgen ook. In ieder geval is deze figuur heel wat minder spectaculair dan de eerste figuur.

2. Vergelijk met buur- en/of toplanden

Een tweede opmerking is de selectie van landen. Het valt op dat de Scandinavische landen niet in het rijtje voorkomen. Nochtans zijn het deze landen die beschouwd worden als toplanden om in te wonen. Als België vergeleken moet worden, dan opteer ik om België te vergelijken met haar buurlanden en met Denemarken, Zweden en Finland (ik laat Noorwegen eruit, omdat dit land heel veel gas en olie heeft). Toegegeven, ook dit lijstje is voor discussie vatbaar, maar lijkt me toch al relevanter dan België te vergelijken met Griekenland, Spanje of Portugal, omdat het landen zijn wiens sociaal-economische situatie we niet nastreven.

Als België vergeleken wordt met deze 7 buur- en/of toplanden en gecorrigeerd voor inflatie en economische groei, dan geeft dit de onderstaande figuur. Nu staat België op plaats 4 van 8 wat betreft de stijging van overheidsuitgaven. Dat is al helemaal niet spectaculair…

uitgavenbuurtop

3. Overheid = verzekeringsbedrijf

Een derde punt van kritiek is de vraag of stijgende overheidsuitgaven niet normaal zijn (of zouden moeten zijn) in een economische recessie. In Europa, maar ook in de VS, speelt de overheid in belangrijke mate de rol van een verzekeringsmaatschappij. Werknemers betalen sociale bijdragen die grotendeels beschouwd moeten worden als een verzekeringspremie. Indien de werknemer werkloos of ziek wordt, of op pensioen gaat, geeft de overheid ons geld onder de vorm van een werkloosheidsuitkering, terugbetaling ziektekosten of pensioen.

Dat werkt net zoals een brandverzekering: je betaalt jaarlijkse een premie voor je brandverzekering. Als je huis afbrandt, krijg je een grote som, ongeacht het feit of er een ramp gebeurd is (zodat er veel huizen vernield zijn) of niet.

Nu, een economische recessie zoals we die nu kennen, is net het soort ramp waarvoor we bij de overheid verzekerd zijn: meer mensen worden werkloos en de verzekeringsmaatschappij moet bijgevolg meer uitbetalen. Dat gebeurt automatisch, zonder dat hiervoor ander beleid gevoerd wordt. Economen spreken van automatische stabilisatoren (bij dit concept worden ook de inkomsten beschouwd).

Het zou dus net moeten verbazen indien de overheidsuitgaven niet stijgen bij een recessie.

Alles koek en ei?

Met deze kritiek op het gebruik van nominale cijfers of op de stijging van de overheidsuitgaven wil ik niet zeggen dat er geen probleem is met overheidsuitgaven in België. Dat kan zeker het geval zijn, maar daar kan je op basis van deze cijfers onvoldoende goed over oordelen, ook niet als ze gecorrigeerd zijn voor inflatie en economische groei: overheidsuitgaven op zich zeggen immers niets.

 

Breaking News: “Bart De Wever vindt België topland”

Begin februari was er de rel rond de homo-T-shirt: Bart De Wever had in De Standaard gezegd dat een Antwerpse ambtenaar geen homo-T-shirt mag dragen achter het loket omwille van de neutraliteit.

Joël De Ceulaer, de journalist die De Wever had geïnterviewd voor de reeks over ideologie, verdedigde zijn keuze om deze uitspraak uit het lange interview uit te lichten en op de voorpagina van de weekendeditie te zetten door te stellen dat de uitspraak van Bart De Wever nieuws was. Tom Naegels, de ombudsman van dezelfde krant, had een andere mening.

Je kan dus discussiëren of de uitspraak over de homo-T-shirt nieuws is of niet. Maar wat volgens mij veel minder discutabel is, is het feit dat in het interview er iets stond van véél grotere nieuwswaarde (maar wellicht met minder commotie-waarde, niet te verwarren met nieuws-waarde).

Even teruggaan naar december 2010, toen er nog geen federale regering was (zou er maar een jaar later komen). Bart De Wever noemt België in een interview met het Duiste weekblad Der Spiegel de “zieke man van Europa”. Vertaald, zegt hij dit:

“Als het mogelijk zou zijn om de nu noodzakelijke hervormingen in een Belgische staat op het goede spoor te zetten, zou ik dat niet verhinderen. Maar dat is niet mogelijk,” zegt De Wever in het interview. “De Walen, vooral de socialisten als sterkste partij, blokkeren alle zinvolle hervormingen. Geld mag geen infuus zijn, zoals drugs voor een junkie”.

Door dat alles valt het land volgens De Wever uiteen. “Na eindeloze politieke twisten is België de zieke man van Europa,” luidt het.

(eigen onderlijning)

Een straffe uitspraak die ook heel wat reactie uitlokte. Bart De Wever nuanceerde vervolgens enigszins door in een interview met het Journaal op VRT te verwijzen naar Duitsland in 2003 (toen de “zieke man van Europa”) om te stellen dat België nu indezelfde positie zit als Duitsland toen en dezelfde hervormingen nodig heeft als Duitsland toen heeft doorgevoerd.

Groot zou dan ook het nieuws moeten zijn als diezelfde Bart De Wever in het inteview van februari ll. het omgekeerde zegt. Joël De Ceulaer legt hem het volgende voor:

U zegt vaak dat we Noord-Europese belastingen betalen voor Zuid-Europese dienstverlening. Maar België is wel een van de beste landen ter wereld om te wonen, zegt The Economist.

(De Ceulaer verwijst allicht naar dit artikel van The Economist, waar België hoog in de ranking staat (plaats 15) en ironisch genoeg net boven Duitsland (plaats 16))

De Wever antwoordt het volgende:

En als ik pleit voor hervormingen, is het net om dat in stand te kunnen houden. Het riedeltje dat het hier toch zo goed is, doet mij denken aan mijn vader. Toen hij terminaal ziek was, bleef hij elke dag zeggen: ik weet wat ik heb, ik weet niet wat ik krijg. Hij koesterde de levenskwaliteit die hij nog had, maar kwijnde wel almaar verder weg.’

(eigen onderlijning)

Geen tegenspraak van Bart De Wever wat de uitspraak betreft dat België “een van de beste landen ter wereld om te wonen” is, zelfs geen nuancering van deze stelling. Meer nog, De Wever wil het huidige niveau net in stand kunnen houden. Ben ik nu echt de enige die dit van enorme nieuwswaarde vind?

Voor alle duidelijkheid nog eens recapituleren:

1. In december 2010 vergelijkt De Wever het hedendaagse België met het Duitsland van 2003 dat toen de “zieke man van Europa” werd genoemd. Duitsland deed het niet goed en had hervormingen nodig om beter te worden. En volgens de Bart De Wever van eind 2010 was België anno 2010 “de zieke man van Europa” en had België dezelfde hervormingen nodig als Duitsland in 2003 om beter te worden.

2. Twee jaar en twee maanden later erkent Bart De Wever dat België één van de beste landen ter wereld is om in te wonen en dat hij hervormingen wil om dat zo te houden.

Ik zeg niet dat punt 1 onlogisch is, noch dat punt 2 onlogisch is. Maar ze kunnen niet beiden juist zijn (ik ben trouwens van mening dat punt 2 juist is en punt 1 totaal fout). Bart De Wever is dus van positie veranderd, meer bepaald wat betreft  de kwaliteit van België. Nee, we zijn Griekenland (plaats 34) niet, zelfs niet Frankrijk (plaats 26). We behoren bij de (sub)top van de wereld en we hebben hervormingen nodig om dat te behouden. Een stelling waarmee heel wat Belgen akkoord zullen zijn.

Het had een heel ander debat kunnen geweest zijn indien de interviewer van dienst meer naar de nieuwswaarde van het interview had gekeken, en minder naar de commotiewaarde.

Dat moest er even uit. Ja, ook nog na zes weken. Slow blogging…

Overheidsuitgaven op zich zeggen niets

De voorbije week publiceerde de Nationale Bank haar jaarlijks rapport over de economische en financiële ontwikkeling, met ook een hoofdstuk over de Belgische overheid.

De onderstaande figuur trok heel wat aandacht (pg 192). Het toont de primaire ontvangsten en uitgaven van de Belgische overheden. De sterkere stijging van de uitgaven ten opzichte van de ontvangsten is duidelijk te zien op de figuur.

nbbuitgaven

Volgens veel reacties op Twitter was dit het duidelijke bewijs dat de primaire uitgaven van de overheid (dus zonder interestbetalingen op de schuld) oncontroleerbaar en onhoudbaar aan het stijgen zijn. Het leek of België regelrecht de afgrond zou induiken. Uiteraard waren het vooral de zeer sterke stijging van de primaire overheidsuitgaven die het moest ontgelden: in de periode 2000 tot 2012 zijn deze met 8 procent van het BBP gestegen, tot het huidige niveau van 50,4%. Iets meer dan de helft van wat België  jaarlijks produceert gaat dus via het budget van de overheid.

 

België middenmoot qua primaire uitgaven

Veel, dus. Maar betekent dit dat België hierin uniek is en per definitie barslecht presteert? Is het correct dat België als het kneusje van de klas beschouwd moet worden? Niets daarvan. De figuur hieronder geeft voor 2000 en 2012 de primaire overheidsuitgaven van België en haar buurlanden, samen met drie Scandinavische landen. Ik heb deze landen gekozen omdat ze een buurland zijn en/of beschouwd worden als een topland om in te wonen. België wordt voorgesteld door de zwarte lijn met ruitjes. De gegevens komen van Ameco.

primUitgavenAMECO

Uit deze figuur blijken twee zaken. Ten eerste zit België in 2012 met 50% primaire overheidsuitgaven in de middenmoot van deze selectie van landen. Drie landen hebben een hoger niveau, één land zit nagenoeg op hetzelfde niveau en drie landen hebben een lager niveau van primaire uitgaven. Ten tweede hebben vijf landen min of meer dezelfde evolutie meegemaakt als België, namelijk een forse stijging van de primaire overheidsuitgaven. Twee landen daalden of stegen slechts miniem. Nederland, Finland en zeker de UK stegen zelfs nog meer dan België. En Zweden, dat een daling kende van haar uitgaven, zit nog steeds iets boven het Belgische niveau.

De gebruikelijke repliek op deze vaststelling is dat niet het niveau van uitgaven belangrijk  is, maar wel wat je als burger daarvoor terugkrijgt van de overheid. Daarmee ben ik het uiteraard volmondig eens. Alleen is dat moeilijker te bepalen. Is de Belgische overheid echt zoveel slechter dan elders? Hieronder geef ik alvast twee voorbeelden in het voordeel van de Belgische overheid.

Sociale uitgaven: via overheid of privaat?

Het eerste voorbeeld gaat over de sociale uitgaven. Dat gaat voornamelijk om uitgaven in de sociale zekerheid (voor ziekte, werkloosheid en pensioen). Elk land kan zelf kiezen in welke mate de sociale verzekering collectief gebeurt of individueel.  Als het collectief gebeurt dan verloopt dit in feite via de overheid: de overheid zal deze uitgaven moeten boeken en komen dus in de statistiek ‘primaire uitgaven’. Echter, indien mensen zichzelf op de private markt moeten verzekeren dan komt de overheid niet tussen in de uitgaven en komt deze uitgaven niet in de primaire uitgaven van de overheid terecht. Dat betekent echter niet dat die uitgaven niet moeten gedaan worden. Ook als je bij een private verzekeraar gaat, moet je die kosten maken.

Een voorbeeld is het pensioensysteem. Het Belgische systeem is er grotendeels één van repartitie. Dat betekent dat de pensioenen door de overheid worden betaald met de inkomsten van de sociale bijdragen van de huidige werknemers. Nederland, bijvoorbeeld, heeft grotendeels een systeem van kapitalisatie waarbij de pensioenen uitbetaald worden uit een vermogen dat de werknemer in de loop van haar loopbaan heeft opgebouwd, zonder dat de overheid daarin tussenkomt (of toch veel minder dan in een systeem van repartitie).

Dat heeft natuurlijk een groot effect op overheidsuitgaven: in een systeem van repartitie zullen de uitgaven van de overheid veel hoger liggen dan in een systeem van kapitalisatie. Maar de werknemers in een kapitalisatie-systeem moeten natuurlijk ook uitgaven doen om hun systeem te financieren; het zijn echter voornamelijk private uitgaven, die niet via de overheid passeren.

De figuur hieronder geeft de totale sociale uitgaven  van de acht beschouwde landen, opgedeeld in sociale uitgaven door de overheid (‘public’ – blauwe balkjes) en de private bijdragen  (‘private’ – groene balkjes). Het beschouwde jaar is 2009 (laatste jaar beschikbaar – gegevens komen van de OESO). Uit de figuur blijkt dat in 2009 in België de sociale uitgaven in totaal 32% van het BBP bedroegen. Daarmee zit België ook wat betreft de sociale uitgaven in de middenmoot. De burger moet daarvan privaat 2,3% zelf bijdragen; enkel in Finland moet de burger privaat minder betalen. In de zes andere beschouwde moet de burger privaat meer betalen. Soms zelfs fors meer.

In Nederland, bijvoorbeeld, betaalt de overheid slechts 23,2% van de sociale uitgaven; 6,7% moet privaat betaald worden door de burgers, en komt niet in de overheidsboeken terecht. Als we in België de totale sociale uitgaven constant zouden houden (op 32%), maar het private aandeel op hetzelfde niveau zouden brengen als in Nederland, dan zou de overheid 4,4% minder moeten uitgeven (voor 2012 komt dat overeen met ongeveer 16 miljard euro). De primaire uitgaven van de Belgische overheden zouden dan navenant dalen tot onder 46% van het BBP, of ruim 2% onder het niveau van Nederland. Plots zou België een relatief slanke overheid zijn, maar de kosten voor de burger zouden even hoog blijven. Is dat dan een goede deal?

socialeuitgaven

Je kan argumenteren dat België nu teveel collectief regelt wat betreft de sociale zekerheid, maar dat is een politieke of ideologische stellingname. Dat is geen feitelijke vaststelling dat de Belgische overheid inefficiënt is en teveel uitgeeft. Trouwens, Zweden, Denemarken en Frankrijk geven even veel of nog meer collectief uit.

En als je de collectieve regeling zou willen afbwouen zonder het niveau van verzekering te willen verminderen, dan zal de burger deze kosten privaat moeten dragen, met wellicht een vermindering van de herverdeling. Misschien ben je van mening dat de herverdeling te hoog is, en dat het dus sowieso een goede zaak zou zijn dat er minder collectief wordt geregeld, maar deze voorkeur voor minder herverdeling is weerom een ideologische stellingname.

Maar ook omgekeerd is deze grafiek geen bewijs dat België wél efficiënt werkt; de uitgaven kunnen misschien zeer ineffectief zijn. Deze grafiek toont gewoon aan dat het niveau van de primaire uitgaven niets zegt over de efficiëntie van een overheid of land.

 

Overheidssubsidies

Een tweede voorbeeld zijn de overheidssubsidies. De onderstaande figuur geeft voor de acht beschouwde landen de evolutie van de overheidssubsidies in % van het BBP (België is de zwarte lijn). Data komen van Ameco. Uit deze figuur blijkt dat België sinds 2005 een sterke stijging kent van de overheidssubsidies. In 2012 is dit gestegen tot 2,7% van het BBP en is daarmee even hoog als in Denemarken, maar veel hoger dan in de zes andere beschouwde landen (Duitsland zit op 1% van het BBP, Nederland op 1,4%).

overheidssubsidies

In het rapport van de NBB waarvan hierboven sprake, geeft grafiek 92 (pg191) een deel van de verklaring van deze forse stijging sinds 2005: het betreft vooral de dienstencheques en de vermindering van de bedrijfsvoorheffing. Dat zijn beide belastingsverminderingen, maar komen hier in de uitgaven van de overheid onder de vorm van subsidies. De genoemde posten zijn in 2012 goed voor ruim 1% van het BBP.

Stel dat bijvoorbeeld Nederland dit systeem van belastingsverminderingen (die via overheidssubsidies gaan) niet of veel minder zou kennen, dan zou je de overheidsuitgaven hiervoor moeten corrigeren om België en Nederland te kunnen vergelijken wat betreft de overheidsprestaties.

Toegegeven, ik denk wel dat het correct is dat zulke gerichte belastingsverminderingen in de uitgaven van de overheid komen, aangezien de overheid hiermee sterk sturend optreedt (ze bevoordeelt immers bepaalde sectoren). Bovendien hebben die subsidies een (administratie)kost. Men kan zich dus afvragen of een verlaging van de subsidies, samen met een verlaging van lasten op bedrijven, niet veel beter zou zijn (ik denk het wel). Maar het punt is dat de overheid met dit geld eigenlijk zelf weinig doet, behalve het teruggeven aan de bedrijfswereld.

 

Samenvattend, het is duidelijk dat de evolutie en het niveau van de (primaire) overheidsuitgaven op zich weinig zeggen over hoe goed een overheid presteert. Dat neemt natuurlijk niet weg dat de overheden in België veel beter kunnen presteren. Maar het zou duidelijk moeten zijn dat België daar niet uniek in is: hoogst waarschijnlijk geldt dit voor de meeste top- en buurlanden die in bovenstaande analyse beschouwd werden.

Belgische ambtenaren niet zo duur

Luc Coene van de Nationale Bank heeft van zich laten spreken: het aantal ambtenaren bij de regio’s is ontspoord in de periode 2000-2010. Dat is onhoudbaar als België budgettair op orde wil komen tegen 2015.

Hieronder bekijk ik enkele cijfers van de Oeso wat betreft de ambtenarij (met dank aan Ruben Mooijman voor de getweette link). De cijfers zijn voor 2008. Ik vergelijk daarbij België met zijn buurlanden Duitsland, Nederland, Frankrijk en de UK en met drie Scandinavische landen (Denemarken, Finland en Zweden). Ik neem deze landen omdat ze een buur- en/of topland zijn.

De onderstaande figuur geeft het aantal ambtenaren als aandeel van de totale beroepsbevolking. Hieruit blijkt dat België volgens deze cijfers heel wat minder ambtenaren heeft dan de Scandinavische landen en Frankrijk, wat weinig verrassend is voor mij. Wel verrassend voor mij is dat België ongeveer evenveel ambtenaren heeft als de UK en gevoelig meer dan Nederland en zeker dan Duitsland.

In het federale België is het ook interessant om te kijken naar de verdeling van deze ambtenaren, namelijk het aandeel op centraal (federaal) niveau en op subcentraal (regionaal) niveau. Ook daar heeft de Oeso cijfers voor, te zien op onderstaande figuur (cijfers ontbreken voor Frankrijk en UK; ik heb deze vervangen door Spanje en de VS omdat dit ook federale landen zijn).

Uit deze figuur blijkt dat alle getoonde landen een sterke decentralisatie hebben. De cijfers gelden voor 2008, dus ik vermoed dat de decentralisatie in België na de zesde staashervorming (die momenteel voorbereid wordt) nog sterker zal zijn. Als er gesnoeid moet worden in het aantal ambtenaren, dan zal het grootste effect dan ook bij de regio’s liggen, wat Luc Coene dus ook vraagt.

Ook Caroline Ven en haar co-auteur Niko Gobbin hebben dit in het verleden reeds geschreven in hun boek ‘Welvaartsval’ (waar ik indertijd heel wat van opgestoken heb): het vet is van de soep op federaal niveau. En ook VOKA heeft in het verleden de grote aangroei van ambtenaren bij de regio’s aangeklaagd. Niets nieuws onder de zon dus.

Ten slotte wat betreft de kostprijs van die ambtenaren. Zoals gezegd viel het me op dat Nederland en Duitsland weinig ambtenaren in dienst hebben. Ik verwijs opnieuw naar het boek ‘Welvaartsval’ waairn de auteurs opmerken dat het aantal ambtenaren niet alles zegt en dat met name in Nederland (als ik me goed herinner) het relatief lage aantal ambtenaren gecompenseerd wordt door meer uit te besteden, met navenant hogere kosten voor de aankoop van goederen en diensten. Dat blijkt ook uit de onderstaande figuur (weerom cijfers Oeso).

Nu blijkt Nederland plots het tweede duurste land van het rijtje te zijn en blijkt België helemaal niet zo’n duur ambtenarenapparaat te hebben. Enkel Duitsland is fors goedkoper en blijkt hier het gidsland te zijn.

Het lijkt dus wel mee te vallen met het aantal ambtenaren in België (hoewel er op basis van deze cijfers zeker ruimte voor verbetering is als je België vergelijkt met Duitsland).

Hoe komt het dan toch dat we in België zo veel klagen over de te hoge belastingen? Dat is volgens mij te verklaren doordat arbeid zwaar belast wordt en omdat België heel sterk de inkomensongelijkheid reduceert via herverdeling. Zie hiervoor een vorige blogpost.

Breaking news: de PS is NIET onmisbaar

Zombie-ideeën, noemt Paul Krugman ze. Ideeën die in de publieke opinie blijven opduiken, ondanks het duidelijke bewijs dat ze niet waar zijn. Eén van die zombie-ideeën is volgens mij de opvatting in Vlaanderen dat de PS onmisbaar is als je een federale regering wil maken. Het klopt dat de PS quasi-onmisbaar is indien je een tweederde meerderheid wil in dit land (wat nodig is voor een staatshervorming). Echter, als je een gewone regering wil maken, dan is de helft + 1 voldoende. En dan is de PS helemaal niet zo onmisbaar als men in Vlaanderen lijkt te denken.

De figuur hieronder geeft de zetelverdeling na de verkiezingen van juni 2010. Hieruit blijkt dat het perfect mogelijk was om een coalitie te maken met N-VA, liberalen, groenen en CD&V: dat levert een ruime meerderheid op van 85 van de 150 zetels. Zonder PS, cdH en sp.a dus. In deze coalitie zou je de groenen kunnen vervangen door sp.a (in de regering Leterme/VanRompuy zat PS in de regering, maar zat haar “zusterpartij” sp.a in de oppositie), of door cdH. Maar PS heb je dus niet nodig. Hetzelfde geldt voor de verkiezingen van 2007 toen er bijna een akkoord was voor een rooms-blauwe regering (met N-VA in kartel met CD&V): deze coalitie had toen 81 van de 150 zetels, ruim voldoende voor een gewone meerderheid.

 

Maar doordat N-VA, en in haar kielzog de andere Vlaamse partijen, een staatshervorming eisten, was er een 2/3de meerderheid nodig, of 101 zetels. Bovendien was een staatshervorming een duidelijke Vlaamse eis, waardoor alle Franstalige partijen zoveel mogelijk andere Franstalige partijen mee in het bad wouden trekken. Dat is hen ook gelukt, want op het radicale FDF na, dat zich van de MR afscheurde, hebben alle Franstalige partijen de staatshervorming goedgekeurd. (FDF heeft momenteel 3 zetels)

Verkiezingen 2014

Na de verkiezingen van juni 2014 is het waarschijnlijk nog gemakkelijker om een federale regering te vormen zonder de PS. De gemeenteraadsverkiezingen hebben immers voor twee belangrijke veranderingen gezorgd. Ten eerste wat betreft de cdH. Deze partij leek in het verleden haar lot verbonden te hebben met de PS, maar sinds Benoit Lutgen voorzitter is, en zeker sinds de strubbelingen tussen cdH en PS in Brussel, Schaarbeek en Molenbeek, lijkt deze band veel minder sterk te zijn.

Ten tweede is er de MR, die voor het eerst meer burgemeesters in Wallonië en Brussel levert dan de PS. En, zoals hierboven al gezegd, is de MR verlost van het radicale FDF, zodat een coalitie tussen MR en N-VA heel wat makkelijker wordt (en ook op persoonlijk vlak zouden Bart De Wever en Didier Reynders het wel goed met elkaar kunnen vinden). Bovendien zal de N-VA nog wat zetels kunnen afsnoepen van Vlaamse Belang, waardoor een federale regering mét N-VA, maar zonder PS, nog wat gemakkelijker wordt.

Didier Reynders en de “Reyndersdoctrine”

Een recente uitspraak van Didier Reynders lijkt op het eerste gezicht de bovenstaande analyse onderuit te halen. Hij stelt immers dat MR en PS na de verkiezingen van 2014 aan Franstalige kant de as moeten vormen voor de regionale en federale regeringen. Hij gaat daarmee in tegen wat Bart Maddens “de Reyndersdoctrine” noemt, namelijk dat een regering zonder de PS een staatshervorming is op zich, verwijzend naar een uitspraak van Didier Reynders na de verkiezingen van juni 2007. Daarmee doelde Reynders dat je met een regering zonder de PS de staat grondig kan hervormen op sociaal-economisch vlak (wat we volgens mij nu nodig hebben).

Er is weinig politiek inzicht nodig om te weten dat Reynders zijn recente uitspraak niet doet uit liefde voor de PS. De positie van Reynders is pure politieke strategie. De verwachting is immers dat N-VA de verkiezingen in 2014 wint. En N-VA heeft, bij monde van Bart De Wever, reeds aangekondigd dat ze dan deeis voor een zevende staatshervorming op tafel zal gooien. Hierdoor wordt de PS quasi-onmisbaar (waarmee het scenario van 2007 en 2010 zich zal herhalen). Om dan verzekerd te zijn van een plaats in de regering kan de MR zich maar beter vastklinken aan de PS. Maar ik denk niet dat je één politieke commentator zal vinden die eraan twijfelt dat Reynders zijn positie zonder probleem zal herbekijken indien de N-VA meestapt in de “Reyndersdoctrine” en een regering zonder de PS gelijkstelt aan een (sociaal-economische) staatshervorming.

N-VA maakt PS onmisbaar

Maar waarom zou de N-VA meestappen in de Reyndersdoctrine en genoegen nemen met een sociaal-economische staatshervorming en haar eis laten vallen voor een formele zevende staatshervorming? Meer nog, ik denk dat de N-VA de grootste vijand is van een regering zonder PS (de PS niet meegerekend). Het is niet zo gek om te bedenken dat de N-VA niets liever heeft dan dat de traditionele Vlaamse partijen in 2014 weer in een regering met de PS stappen, zodat deze partijen, Open VLD en CD&V op kop, zich volledig kapot kunnen regeren, waardoor het kiezersveld op rechts de komende jaren enkel bij N-VA terecht kan.

En wat is de eenvoudigste manier om de traditionele partijen te dwingen met de PS een regering te maken? Simpel: eis een staatshervorming waarvoor je een 2/3de meerderheid nodig hebt en waardoor de PS bijna zeker aan de regeringstafel zit. Dat is exact wat we gezien hebben in 2007 en in 2010. En door een zevende staatshervorming te eisen maakt N-VA de PS ook in 2014 onmisbaar.

[Men kan zich trouwens afvragen wat de zin is van een zevende staatshervorming, terwijl de vorige erg ingrijpende staatshervorming nog niet eens volledig geïmplementeerd is (laat staan dat we er de resultaten al van kunnen zien).]

Tot slot, ik begrijp wel dat de zombie-idee van een onmisbare PS maar blijft opduiken: de PS zit immers al sinds mei 1988 onafgebroken in de regering. In 2014 zal dat 26 jaar zijn, langer dan gelijk welke andere partij. En dus lijkt het er sterk op dat ze onmisbaar is. Men dacht dat ook van de CVP die eind jaren ’90 meer dan 40 jaar onafgebroken in de regering zat. Maar in 1999 verzeilde deze partij voor acht jaar in de oppositie. En dit scenario is dus ook zeer goed mogelijk voor de PS. Tenzij N-VA voet bij stuk houdt en een zevende staatshevorming eist.

Wie behoort er tot de middenklasse?

Gisteren was er eindelijk een begrotingsakkoord. Groen en N-VA hekelen dat de extra inkomsten vooral betaald moeten worden door de middenklasse. Het gaat dan om extra lasten op sparen en een loonbevriezing (eigenlijk eerder  een behoud van de koopkracht, want lonen zullen blijven stijgen met de inflatie).

Let wel, de eerste 1.800 euro intresten op een spaarrekening blijven vrijgesteld van de extra belasting. Voor een koppel is dat 3.600 euro. Tegen de hoogste spaarinterest op de markt (2,65%) betekent dit een spaarkapitaal van meer dan 136.000 euro. Bij een grootbank zoals KBC en ING krijg je wat minder (2%) en moet je al een kapitaal van 180.000 euro verzameld hebben wil je geraakt worden door de extra belasting.

De vraag is dan: behoor je met een gespaard kapitaal van pakweg 180.000 euro tot de middenklasse of niet? Ik zou denken van niet.

Toch zullen er ongetwijfeld mensen zijn die zich wel tot de middenklasse voelen met een dergelijk kapitaal. De grens van de middenklasse is dan ook zeer subjectief. Dat bleek ook naar aanloop van de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Mitt Romney, de kandidaat voor de republikeinen, verklaarde dat een middeninkomen tussen de 200.000 en 250.000 dollar ligt of minder (bruto per jaar voor een gezin). Toen Romney vervolgens zijn belastingplan voorstelde en daarbij beweerde dat dit plan de belastingen op de middenklasse niet zou verhogen, bleek dat dit mathematisch niet klopte als je uitging van de grens voor de middenklasse van 200.000 dollar. Daarvoor moest de grens voor de middenklasse zakken tot 100.000 dollar.

Een op het eerste gezich meer objectieve manier om de topklasse van de middenklasse te onderscheiden is te kijken naar de inkomensgrens vanaf dewelke de overheid de maximale belastingsvoet hanteert. De topklasse begint dan vanaf het  inkomensniveau dat onderhevig is aan het hoogste belastingtarief. De ondertaande figuur geeft deze inkomens grens (blauwe balkjes), evenals het marginale toptarief.

In Ierland behoor je al vanaf 32.800 euro tot de topklasse. Ierland heeft wel maar twee tarieven, namelijk 20% tot 32.800 euro en 41% boven deze grens. De volgende in de rij is België: hier wordt je belastbaar inkomen boven 35.000 belast tegen het toptarief van 50%.  Enkel Nederland heeft een hoger tarief (52%) maar wel maar vanaf 55.700 euro of ruim 20.000 euro boven dat van België. De volgende in de rij zijn Oostenrijk, Finland en Frankrijk waar de topklasse volgens deze regel begint vanaf 60.000 (tegen 50%), 68.200 (tegen 30%) en 70.800 (tegen 41%). (Voor Frankrijk is recent beslist om de inkomens boven 1 miljoen euro te belasten tegen 75% wat volgens mij rechtvaardig kan zijn)

Als we nog verder kijken dan zien we dat het inkomen dat onderhevig is aan het toptarief voor de andere landen snel boven de 100.000 euro of dollar stijgt en nooit meer belast wordt dan 50%. Enkel de UK had een tarief van 50% boven 150.000 pond, maar is voor 2012 verlaagd naar 45%.

We kunnen dus stellen dat men in België volgens het inkomen zeer snel tot de topklasse behoort en dat dat ‘topinkomen’ bovendien zwaarder belast wordt dan veel andere landen. Bovendien betaal je in België al 45% belasting op een jaarinkomen boven 18.000 euro, een belastingvoet dat je in Duitsland pas bereikt als je meer dan 250.000 euro verdient. Anderzijds lijkt het wel mee te vallen als het aankomt op belasting op kapitaal: je voelt de huidige extra belasting pas als je meer dan 180.000 euro hebt gespaard.

Zie ook een vorige post over de hoge belastingen voor de middenklasse, zonder dat er in België veel kansen gegeven worden aan de onderklasse.