Zin en onzin van cijfers in het publieke debat

De huidige verkiezingscampagne heeft als belangrijke nieuwigheid dat er veel over cijfers wordt gediscussieerd. Zo worden alle verkiezingsprogramma’s doorgerekend door de KULeuven. En dat heeft wel degelijk impact: N-VA heeft haar initiële besparingsplannen sterk afgezwakt omdat ze onrealistisch bleken te zijn en in Franstalig België werd de belastingsverlaging die de MR voorstelde terecht zwaar bekritiseerd omdat het inkomstenverlies voor de overheid met een factor drie onderschat werd. MR heeft ondertussen haar plannen ook al bijgestuurd.

In de toekomst zal bovendien het Federale Planbureau de verkiezingsprogramma’s grondig doorrekenen, iets wat in Nederland al langer gebeurt. Deze trend naar meer onderbouwde cijfers in het maatschappelijke debat mag niet onderschat worden. Het zorgt ervoor dat politici bij hun wilde plannen een reality check moeten uitvoeren.

Meer cijfers nodig

Ik ben ervan overtuigd dat het publieke debat gebaat zou zijn indien nog meer cijfers en wetenschappelijke studies gebruikt zouden worden om op een geïnformeerde manier beleidskeuzes te maken. Het zou een aantal “waarheden” die nu gemeengoed zijn op zijn minst in vraag stellen. Ik geef hieronder twee voorbeelden.

In september reisde Siegfried Bracke (N-VA) Vlaanderen rond met de boodschap dat België niet werkt. Hij begon zijn uiteenzetting steevast door te verwijzen naar de hoge Belgische staatsschuld. Hij vernoemde echter enkel het schuldniveau van één jaar, zonder de evolutie te geven. Maar elke econoom weet, of zou moeten weten, dat deze schuld spectaculair gedaald is onder Dehaene en Verhofstadt. De economische crisis heeft de schuld terug doen stijgen, maar veel minder dan in veel andere landen, inclusief Nederland en het VK. Dit was een prestatie die internationaal geprezen werd. Echter niet in de Vlaamse publieke opinie. De cijfers van Bracke werden ook niet of nauwelijks gecontesteerd. De boodschap dat België niet werkt, gaat er vlot in, maar steunt niet op objectieve cijfers.

Een ander voorbeeld betreft het debat over cultuursubsidies. Men vindt het vanzelfsprekend dat cultuurparticipatie maatschappelijke baten heeft. Echter, voor zover bekend zijn er geen peer-reviewed studies die dat aantonen (uiteraard zijn er baten voor het individu, maar dat is geen verantwoording voor overheidssubsidies). Dergelijke studies zijn er wel in overvloed als het gaat om bijvoorbeeld onderwijs of volksgezondheid, wat overheidssubsidies rechtvaardigt. Maar dus niet wat betreft cultuursubsidies. En een afbouw van die subsidies is dan ook aangewezen, tenzij de maatschappelijke baten zouden kunnen aangetoond worden.

Ideologie begint waar kennis stopt

Er is dus nog heel wat ruimte om beleid meer op cijfers en degelijke wetenschappelijke studies te baseren. Toch mogen we er ook niet teveel van verwachten. Ondanks de vele wetenschappelijke studies en cijfers zijn er nog heel wat zaken die we niet weten. Het geven van cijfers vermijdt dus niet dat er nog veel valabele opties zijn. Ook met cijfers worden keuzes worden niet onvermijdelijk. Dat zou ook zeer verbazend zijn, aangezien het hier om maatschappelijke keuzes gaat, wat betekent dat het voorwerp van onderzoek mensen zijn en hun complexe relaties en interacties onderling.

Onze kennis en rekenkracht kunnen die complexiteit onmogelijk aan en dus moet die complexiteit gevat worden via vereenvoudigingen. Dat impliceert echter assumpties over welke vereenvoudigingen kunnen doorgevoerd worden en welke niet. En die assumpties worden bepaald door je mens- en wereldbeeld, zijnde je ideologie. Met andere woorden, omdat onze kennis nooit alle complexiteit kan vatten, blijft er ruimte voor verschillende ideologische opvattingen. Er is immers vaak geen sluitend bewijs voor de keuze van de assumpties, en ideologie moet het gat dan maar opvullen.

Het geven van cijfers in een maatschappelijk debat moet dan ook niet gezien worden als het einde van het debat. Het is veeleer het begin van een goed geïnformeerde discussie, waar de kennisgaten worden blootgelegd en zo de ideologische keuzes scherp naar voren kunnen komen. Cijfers zullen het maatschappelijk debat niet doden; het debat zal gewoon in een realistischer kader plaatsvinden.

Maar niet alle cijfers helpen

Cijfers gebruiken impliceert ook dat er foute cijfers kunnen gebruikt worden, en soms met ernstige gevolgen. Zo werd door de Europese Commissie vanaf 2010 een harde besparingslogica gehanteerd om de budgettaire problemen het hoofd te bieden. Men steunde daarbij onder meer op een studie van Reinhart en Rogoff, twee Amerikaanse topeconomen, die stelden dat economische groei vermindert bij hoge overheidsschuld. Meer nog, vanaf een overheidsschuld van 90% van het BBP steeg de negatieve impact significant. De 90%-drempel werd echter gecontesteerd door andere economen en bleek uiteindelijk niet correct te zijn. En ook de causaliteit bleek fout: landen met een lage economische groei krijgen te kampen met hoge overheidsschuld, en niet omgekeerd. Het lijkt een detail, maar het is essentieel. Overigens, de studie van Reinhart en Rogoff was niet peer-reviewed.

En op sommige vlakken wordt er zelfs te veel gesteund op cijfers, vooral als het gaat om voorspellingen. Die blijken vaak verkeerd te zijn, ook al worden ze gedaan door eerbiedwaardige overheidsinstellingen. Om een actueel voorbeeld te geven: we moeten de voorspellingen door het Federale Planbureau over de toekomstige jobcreatie best met een korreltje zout nemen. Begin 2009 voorspelde het Planbureau dat er tegen eind 2011 bijna 200,000 werklozen zouden bijkomen. Uiteindelijk steeg het aantal met minder dan 15,000. Het is één voorbeeld, maar er zijn talloze verkeerde voorspellingen. En toch blijven we ons hierop baseren, wellicht bij gebrek aan beter.

In het kader hievan reageert het Nederlandse Planbureau op een correcte manier: ze zullen hun zeer gedetailleerde narekeningen van verkiezingsprogramma’s terugschroeven, onder meer omdat er soms teveel onzekerheid zit in de berekeningen. Het is dan ook beter om grofweg juist te zijn, dan zeer precies fout.

Wat cijfers wél goed kunnen, is beleidsopties uitsluiten. Ben Bernanke, de voormalige voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, zei het over economische analyses, maar het geldt volgens mij voor alle beleidsanalyses: analyses kunnen de toekomst niet voorspellen, maar ze kunnen wel ideeën in de kiem smoren die logisch totaal inconsistent zijn of die de empirische gegevens tegenspreken. Volgens Bernanke gaat het om zowat 90 procent van de ideeën.

Deze tekst verscheen eerst in Het Vrije Woord, het nationale magazine van de Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging (HVV)

Leave a Reply

Your email will not be published. Name and Email fields are required.