Ambtenaren willen zinvol werken

Eindelijk. Eindelijk is er nog eens een debat over de werking van de overheid. Niet echt constructief op gang getrokken door Vincent Van Quickenborne met zijn uitspraak dat sommige ambtenaren ook ‘ambetantenaren’ zijn, waardoor zijn inhoudelijke boodschap verdween in het geroezemoes van verontwaardigde stemmen. De Standaard deed het vorige week constructiever met een reeks over de lamentabele werking van het departement Financiën. En in de Zevende Dag van vorige zondag konden de klassieke partijen niet duidelijk genoeg zeggen dat ze voor een efficiënter belastingssysteem waren. Het meest opmerkelijke waren echter de eisen waarvoor de ambtenaren van Financiën eind januari actie voerden. Het ging niet om meer loon of meer vakantie. Ze protesteerden tegen ‘het niet van de grond komen van de modernisering van de overheidsdienst Financiën’. Of met andere woorden, ze willen dat hun dienst beter werkt.

Merkwaardig, toch? De ambtenaar, die steevast wordt afgeschilderd als lui en onverschillig, komt nu zelf op straat om te ijveren voor een efficiëntere werking van zijn dienst. Was het een vlaag van collectieve zinsverbijstering bij de ambtenarij? Een lepe strategie om uiteindelijk toch minder te moeten werken omdat de computers het werk wel zullen doen? Was het gewoon al te lang geleden dat er nog eens gestaakt werd?

Nee, niets daarvan: het beeld van de ambtenaar die als enige verantwoordelijk is voor de slechte werking van onze overheidsdiensten is verkeerd. Want verrassing: een ambtenaar is een persoon zoals u en ik, die zin wilt geven aan de zaken waarmee hij bezig is. Het is een mens die ongelukkig en gefrustreerd wordt als hij merkt dat zijn dagelijkse inzet tot niets leidt. En dan komt hij in opstand, via een staking bijvoorbeeld. Toegegeven, het is zeker mogelijk dat het statuut van de ambtenaar een bepaald publiek aantrekt van werknemers die liever lui dan moe zijn. Maar evenzeer trekt het ambtenarenstatuut mensen aan die een maatschappelijk relevant werk willen, die meer dan gemiddeld gemotiveerd zijn en niet alleen maar voor het geld werken.

In de discussie over de werking van de overheid wordt te veel gekeken naar de prestaties van de individuele ambtenaar en te weinig naar het functioneren van de organisatie. Er is een reden waarom mensen op een georganiseerde manier met elkaar samenwerken, namelijk de enorme synergie die die samenwerking oplevert. Een organisatie kan pas goed werken als het eigenbelang van de werknemers zoveel mogelijk samenvalt met de doelstellingen van de organisatie. De sleutelfiguren in de organisatie zijn de leidinggevenden, die de werknemers aanwerven, aansturen en controleren. Zij moeten ervoor zorgen dat het eigenbelang van de werknemers samenvalt met de doelstellingen van de organisatie, zoniet is de organisatie een lege doos.

Maar die sleutelfiguren moeten zelf ook aangeworven, aangestuurd en gecontroleerd worden. Ook het eigenbelang van de leidinggevenden moet samenvallen met de doelstellingen van de organisatie. In privé-organisaties wordt dat gedaan door de raad van bestuur, die op zijn beurt gecontroleerd wordt door de eigenaars (de aandeelhouders). De eigenlijke macht wordt dus van de eigenaars naar de raad van bestuur overgebracht, in ruil voor een vergoeding voor de bestuurders. Als er iets grondig mis loopt in een privé-organisatie, krijgt de raad van bestuur de volle laag. Zij zijn verantwoordelijk en kunnen zelfs persoonlijk aansprakelijk gesteld worden. In de ambtenarij zijn deze bestuurders de politici, waarbij de verschillende ministeries elk hun voogdijminister hebben. De aandeelhouders zijn de burgers die de politici mandateren om het reilen en zeilen van de overheidsdiensten efficiënt te laten draaien. Wanneer er op grote schaal iets misloopt, zoals de modernisering van Financiën, is de hoofdverantwoordelijke de politiek, en in het bijzonder de betrokken voogdijminister.

Als de raad van bestuur, in de overheid dus de politiek, zijn rol niet ter harte neemt, dan zal er gaandeweg minder controle komen op de leidinggevenden en op de werknemers. Hierdoor zal hun eigenbelang niet meer samenvallen met het algemeen belang. Positief gedrag, zoals initiatief nemen, wordt niet meer beloond; negatief gedrag, zoals minder hard werken, wordt niet meer bestraft. Na verloop van tijd is het voor de werknemers en leidinggevenden duidelijk: waarom nog zwoegen als het toch niets uithaalt. En blijven ze zich toch inzetten, dan raken ze gefrustreerd. Dit heeft uiteraard een negatieve invloed op de efficiëntie, omdat de synergie van de samenwerking vermindert. Dit doet op zijn beurt de frustraties verergeren. En uiteindelijk is de hele organisatiecultuur aangetast.

En het is daarom dat de ambtenaren van Financiën protesteren. Ze zijn de vrijbuiterscultuur beu: ze willen dat iemand gestraft wordt als die ondermaats presteert, en beloond als hij goed presteert. Men wil liever zo’n omgeving, waar het mogelijk is om zinvol en efficiënt te werken, liever dan de kantjes ervan af te lopen. En dat is geruststellend: de mens wordt blijkbaar gelukkiger door positief bezig te zijn. Zijn eigenbelang valt blijkbaar meer dan gedacht samen met het algemeen belang, ondanks zijn onmiskenbare, egoïstische trekjes.

Politici verzaken dus in zekere zin aan hun rol als verantwoordelijke voor de goede werking van de overheid. Maar ook dat ligt aan de aard van het systeem. Zelfs in de privé is het een hele klus om ervoor te zorgen dat de raad van bestuur en het management zoveel mogelijk de belangen van de aandeelhouders verdedigen. Ondanks het duidelijke prestatiecriterium, namelijk aandeelhouderswaarde creëren, slagen management en raad van bestuur er al te vaak in om zich onevenredig hoge vergoedingen te laten betalen. Als de privé al moeite mee heeft om het management in de pas te doen lopen, dan is dat zeker zo voor de overheid, waar het prestatiecriterium veel moeilijker te definiëren en te meten is. Het gaat immers over diensten aan de burger en die zijn niet gemakkelijk in geldtermen uit te drukken. Vaak is de overheidsdienst daarenboven een monopolie, waardoor de druk van de markt wegvalt.

Komt daarbij nog eens dat de aandeelhouders van overheidsbedrijven zeer verspreid zijn, namelijk alle kiezers. Daardoor is controle door de aandeelhouders moeilijk. Dat ziet men ook in de privé: bedrijven met een versnipperd aandeelhoudersschap worden minder goed gecontroleerd. Aandeelhoudersactivisme is immers een publiek goed: als één aandeelhouder zich inspant voor een beter bestuur van zijn bedrijf en daarin lukt, profiteren al de andere aandeelhouders mee. Het loont dus om de andere aandeelhouders de kastanjes uit het vuur te laten halen en zelf te profiteren van een free ride. Maar deze afwachtende strategie loont voor alle aandeelhouders, waardoor iedereen een afwachtende houding aanneemt, en er dus niet of weinig gecontroleerd wordt.

Toch is het efficiënt laten werken van overheidsdiensten geen hopeloze zaak. Gezondheidszorg en onderwijs zijn twee voorbeelden van openbare dienstverlening die het in België erg goed doen. Sinds 2006 telt het World Economic Forum deze sectoren mee in haar competitiviteitsmeting van landen. België is daardoor 11 plaatsen gestegen ten opzichte van 2005. Dat gezondheidszorg en onderwijs zo goed scoren komt misschien doordat de Belg zeer gevoelig is voor dergelijke thema’s waardoor de politiek de electorale druk voelt om ervoor te zorgen dat de boel goed draait. Als dat een belangrijke oorzaak is voor de efficiëntie, dan is het hoopvol dat er een publiek debat gaande is over deze problematiek. Want wat de kiezer belangrijk vindt, vindt de politiek belangrijk: de kiezer heeft immers altijd gelijk, zo werkt dat nu eenmaal in een democratie.

Deze tekst verscheen eerst als column bij Liberales.