Over zwaartekrachtgolven, vuurtorens en cultuursubsidies

De voorbije week werd bekend dat men voor het eerst zwaartekrachtgolven waargenomen heeft die Einstein voorspelde. Het is een belangrijke stap in het inzicht van de manier waarop het heelal in elkaar zit.

Felix De Clerck tweette de volgende vraag:

Staat ergens al een opiniestuk van @andreastirez over de positieve externaliteiten van fundamenteel onderzoek naar zwaartekrachtgolven ? 😉

— Felix De Clerck (@F3lixDeClerck) February 12, 2016

De tweet verwijst, met enige humor, naar mijn kritiek op cultuursubsidies, waar De Clerck dan weer een sterke voorstander van is. En mijn kritiek op cultuursubsidies is inderdaad dat er geen aantoonbare positieve externaliteiten zijn van cultuur, wat wil zeggen dat het volgens mij niet aangetoond is dat ook de niet-gebruiker baten heeft als iemand deelneemt aan cultuur. Zolang je die positieve externaliteiten niet kan aantonen zijn veel cultuursubsidies dan ook niet te verantwoorden.

Externaliteiten als marktfaling

Externaliteiten, of externe effecten, zijn een bepaalde soort van marktfaling, een mechanisme waarop de markt faalt om de uitkomst te bereiken die de maatschappij optimaal acht.

[Het erkennen van een marktfaling is het erkennen dat de onzichtbare hand van Adam Smith toch niet optimaal blijkt te werken. Alvast in mijn opleiding Economie werden marktfalingen uitvoerig besproken. Een goed begrip van marktfalingen is volgens mij essentieel om de rol van de overheid te begrijpen en te verantwoorden en onontbeerlijk in veel discussies over de overheid. Om het scherp te stellen: als je niet begrijpt wat marktfalingen zijn, kan je niet goed geïnformeerd discussiëren over de rol van de overheid (en dus ook niet over cultuursubsidies). En wees gerust, dat laat nog veel ruimte voor discussie, zowel over een juist begrip van de marktfaling (de theorie van de marktfalingen kan fout toegepast worden) als over het al dan niet wetenschappelijk bewijs over de aanwezigheid van marktfalingen (ik ken uiteraard niet alle wetenschappelijke papers hierover). Wikipedia heeft in ieder geval een goede pagina over marktfalingen.]

Externaliteiten kunnen positief en negatief zijn. Het klassieke voorbeeld van positieve externaliteiten is onderwijs: de persoon die studeert voor chirurg heeft daar zelf natuurlijk ook voordeel bij, maar ook de toekomstige patiënten hebben hier voordeel bij. Bovendien zal de student als chirurg later veel belastingen betalen waardoor iedereen er baat bij heeft. Er zijn dus ook heel wat aantoonbare voordelen voor de niet-gebruiker van de chirurgenopleiding, en bij uitbreiding hoger onderwijs. De economische theorie stelt dan dat indien de overheid hoger onderwijs niet zou subsidiëren er minder hoger onderwijs zou gevolgd worden dan voor de maatschappij optimaal is. De overheid kan dan tussenkomen om hoger onderwijs te subsidiëren. In economisch jargon: de positieve externaliteiten worden dan geïnternaliseerd, namelijk de gebruiker van hoger onderwijs krijgt (een deel van) de positieve effecten die hij of zij voor anderen veroorzaakt terugbetaald (onder de vorm van lagere studiekosten). De (potentiële) gebruiker van hoger onderwijs zal deze terugbetaling meerekenen in zijn of haar afweging om hoger onderwijs te volgen.

Het klassieke voorbeeld van negatieve externaliteiten is vervuiling. De fabriek stoot schadelijke gassen uit om zelf winst te maken. De gassen veroorzaken echter schade voor de niet-gebruiker van de fabriek. Dat is maatschappelijk niet optimaal. De overheid kan dan tussenkomen door bijvoorbeeld kosten aan te rekenen voor de uitstoot. In economisch jargon: de negatieve externaliteiten worden geïnternaliseerd, namelijk de veroorzaker van uitstoot moet (een deel van) de negatieve effecten die hij of zij voor anderen veroorzaakt betalen (meestal onder de vorm van belastingen). De (potentiële) vervuiler zal deze extra kost meerekenen in zijn of haar afweging om te vervuilen.

Mijn stelling ten aanzien van cultuursubsidies is dat de positieve externaliteiten van cultuur impliciet verondersteld worden, maar niet aangetoond zijn. Mijn kritiek is dus niet vaag, maar zeer precies: toon mij de voordelen voor de niet-gebruiker als iemand naar het theater of de opera of het ballet gaat. Als je zou kunnen aantonen dat ik als niet-gebuiker toch voordeel heb dat mijn buurman naar theather gaat, dan vervalt mijn tegenstand tegen cultuursubsidies. Meer nog, dan zou ik een voorstander van dergelijke subsidies worden!

Geen bewijs => willekeur

Dat “aantonen” van positieve externaliteiten en, bij uitbreiding, van de aanwezigheid van een marktfaling moet zowel theoretisch als empirisch gebeuren. Ten eerste moet aangetoond worden hoe het mechanisme van de positieve externaliteiten zou kunnen werken. Vervolgens moet dit dan bewezen worden met data. Dat alles moet via degelijke wetenschappelijke studies gebeuren waarbij de stelregel is dat één zwaluw de lente niet maakt.

[De vergelijking met de zwaartekrachtgolven gaat hier prima op: eerst kwam Einstein met zijn theorie, die pas echt aanvaard kan worden als hij meermaals bevestigd wordt door empirisch bewijs. Vandaar het grote nieuws dat zwaartekrachtgolven voor de eerste keer waargenomen zijn.]

Voor heel veel domeinen waar de overheid tussenkomt, zoals onderwijs, publieke gezondheidszorg, vervuiling, infrastructuur, sociale zekerheid en gelijke kansen, is de marktfaling met degelijk wetenschappelijk bewijs overvloedig aangetoond, zowel theoretisch als empirisch.

Er is bij mijn weten geen degelijk wetenschappelijk onderzoek (lees: meerdere peer-reviewed papers) over het bestaan van positieve externaliteiten van kunst en cultuur. Ik heb ook academici aangesproken, zoals Hans Abbing (gecontacteerd in 2014, kende geen peer-reveiwed papers) en Bart van Looy (gecontacteerd in 2012, die stelde dat er nog veel werk nodig was inzake externaliteiten, maar hij was vooral bezig met de alloctie van de cultuursubsidies, wat niet goed zou lopen). Ik heb in het verleden ook al heel wat links gekregen naar allerlei documenten en studies die de positieve externaliteiten zouden aantonen, helaas nooit naar peer-reviewed papers, soms zelfs totaal off-topic. Mijn stelling blijft dus dat het onvoldoende aangetoond is dat kunst en cultuur positieve externaliteiten heeft.

Het feit dat het bewijs ontbreekt, betekent niet dat de positieve externaliteiten niet bestaan. Het zou best kunnen dat de positieve externaliteiten van kunst en cultuur zeer moeilijk te meten zijn. Maar dat kan natuurlijk geen rechtvaardiging voor de subsidies zijn, want dan kan je alles waarvan de positieve externaliteiten (nog) niet zijn aangetoond subsidiëren. Waarom dan geen citytrips naar New York subsidiëren?

Deze vraag is niet bedoeld als een provocatie, maar om aan te tonen dat het pleiten voor subsidies voor bepaalde activiteiten ondanks dat de baten niet aangetoond zijn, maar niet voor andere activiteiten waarvan ze ook niet aangetoond zijn, is pleiten voor willekeur. Dat is totaal onaanvaardbaar: de hele rechtstaat hebben we opgebouwd net om willekeur te vermijden. Van Wikipedia: The rule of law is the legal principle that law should govern a nation, as opposed to being governed by arbitrary decisions of individual government officials. 

Bij gebrek aan bewijs van een marktfaling, is pleiten voor subsidies niet meer dan rent-seeking, namelijk het manipuleren van de sociale en/of politieke omgeving voor het gewin van een kleine groep (lobby) ten koste van een grote groep (kiezer/consument), zonder dat hierdoor extra welvaart gecreëerd wordt.

Publieke goederen als marktfaling

Onderzoek naar zwaartekrachtgolven heeft niet zozeer positieve externaliteiten als marktfaling (hoewel het zou kunnen), maar een andere, ook zeer gekende marktfaling, namelijk het feit dat (fundamenteel) onderzoek een publiek goed is.

Een publiek goed wordt in de economie gedefinieerd als een goed (of dienst) dat niet-uitsluitbaar en niet-rivaal is. Niet-uitsluitbaar betekent dat het moeilijk of onmogelijk is om mensen uit te sluiten om het goed te consumeren. Niet-rivaal betekent dat de consumptie van het goed er niet toe leidt dat er voor anderen minder overblijft.

Een voorbeeld dat zeker geen publiek goed is, is een brood: je kan makkelijk iemand de toegang ontzeggen tot een brood. Bovendien, als je er een stuk van consumeert, blijft er minder over voor anderen.

Kennis in het algemeen is niet-rivaal: als meer mensen iets weten, neemt de kennis niet af. Kennis kan wel uitsluitbaar gemaakt worden (bedrijfsgeheimen en patenten zijn soms heel veel geld waard), maar dat is dan weer moeilijk met (fundamenteel) wetenschappelijk onderzoek, waarbij je net moet publiceren om vooruitgang te kunnen boeken. Wetenschappelijk onderzoek kan je dus niet uitsluitbaar maken. Wetenschappelijk onderzoek kan dan ook beschouwd worden als een publiek goed.

Het grote probleem van publieke goederen is de financierbaarheid ervan. Een goed voorbeeld om dit te illustreren is het financieren van de bouw van een vuurtoren.

De financierbaarheid van de vuurtoren

Een vuurtoren is een klassiek voorbeeld van een publiek goed: je kan moeilijk iemand op zee uitsluiten te navigeren op de vuurtoren (niet-uitsluitbaar). Bovendien zal de vuurtoren niet minder nuttig zijn als er veel boten op navigeren (niet-rivaal).

Stel dat een vissersdorp 100 vissers telt. Alle vissers zouden graag een vuurtoren willen, omdat ze nu regelmatig averij oplopen als ze na zonsondergang gaan vissen. Elke visser zou dan 1000 euro moeten bijdragen, en elke visser is in principe bereid om die 1000 euro te betalen voor een vuurtoren. Elke visser weet echter ook dat als de vuurtoren er eenmaal staat, het quasi onmogelijk is om het gebruik van de vuurtoren uit te sluiten, ook al heb je niet betaald. Het is dus rationeeel voor elke visser om te gokken op een free-ride en te zeggen dat hij de vuurtoren niet nodig heeft en dus niet wil meebetalen, in de hoop dat het project toch doorgaat en hij kan meegenieten zonder de kost te betalen. Er moeten maar een paar vissers zijn die daadwerkelijk weigeren te betalen, en je krijgt een cascade-effect naar alle andere vissers toe. De vuurtoren komt er dus niet. Het resultaat voor het vissersdorp is niet optimaal: hoewel elke visser 1000 euro wil betalen opdat er een vuurtoren gebouwd wordt, zal er toch niets gebeuren en blijft hij zonder vuurtoren achter, met regelmatig averij als gevolg.

Dit is het moment waarop de overheid tussenkomt. De overheid, die we even als benevolent en goed geïnformeerd veronderstellen, weet dat het vissersdorp beter af zou zijn met een vuurtoren en dat de kostprijs van 1000 euro per visser aanvaardbaar is. De overheid verplicht bijgevolg elke visser een belasting van 1000 euro te betalen voor de vuurtoren. Iedereen blij.

Hetzelfde geldt voor fundamentaal onderzoek. In dit geval kunnen niet enkel burgers maar ook hele landen hopen op een free-ride in de hoop dat andere landen het onderzoek willen financieren terwijl hun burgers er dan achteraf van kunnen meeprofiteren zonder de kosten ervan te dragen. Om dat tegen te gaan wordt er gestreefd naar grote internationale onderzoeksprojecten waar (een groot deel van) de ontwikkelde landen een aandeel in de kosten betalen. Het CERN-project is een dergelijk internationaal project.

De voorwaarde is wel dat de politiek correct inschat dat voldoende burgers het fundamenteel onderzoek voldoende waarderen, zodat de subsidies verantwoord zijn. In een democratie kan je verwachten dat politici rekening houden met de wens van de meerderheid.

Er is dus een duidelijke marktfaling en dus kan de overheid hier tussenkomen. Let wel, het is geen plicht dat de overheid tussenkomt. Het kan even goed zijn dat de politiek beslist om fundamenteel onderzoek niet te financieren, ondanks de duidelijke aantoonbare marktfaling, omdat de politiek ervan uitgaat dat de (meerderheid van de) burgers dit niet wensen.

Kunst in het park

Er is overigens ook een bepaalde vorm van kunst en cultuur die dezelfde marktfaling kent, namelijk kunst en cultuur op het publieke domein, zoals bijvoorbeeld kunst in het park. Ook dit is een publiek goed, want moeilijk uitsluitbaar en niet-rivaal. In mijn discussies over cultuursubsidies heb ik hiervoor dan ook al duidelijk een uitzondering gemaakt: als de politiek kunst en cultuur in het publieke domein zou subsidiëren dan is dat te verantwoorden. We gaan er dan vanuit dat de politiek de wil van de burger volgt en deze graag kunst in het park wil.

Dat ik deze uitzondering maak voor kunst in het openbaar, zou moeten aantonen dat ik niet zozeer tegen cultuursubsidies ben (en al helemaal niet tegen cultuur), maar dat het me gaat over de verantwoording van de rol van de overheid.

Alternatieve en vrijwillige financiering van cultuur

Ik heb de laatste jaren al heel wat over cultuursubsidies gediscussieerd. En ik heb dus zelf ook al heel wat bijgeleerd en hier en daar mijn mening bijgesteld. Zo denk ik dat subsidies voor cultuurinnovatie verantwoord kunnen worden, met dank aan de discussie met Tom Potoms. Ook de link van Andreas Provo naar een studie die onder meer verwijst naar de waarde die sommige mensen zouden hechten aan de mogelijkheid om ooit cultuur te consumeren is interessant. Het geeft aan dat niet-gebruikers ook waarde kunnen hechten aan kunst en cultuur, omdat ze zichzelf zien als mogelijk gebruikers in de toekomst. Het is ook een argument dat Frederic Vermeulen (KULeuven) aanhaalt in deze opinietekst. Het heeft me aan het denken gezet om hiervoor een oplossing te zoeken.

Om te meten welke waarde mensen hechten aan een eventuele cultuurconsumptie in de toekomst wordt gebruikt gemaakt van enquêtes; het resultaat van deze enquêtes zijn dus stated preferences, geponeerde voorkeuren. Enig scepticisme is dan op zijn plaats: we willen liever the real stuff, want mensen kunnen zeggen wat ze willen dat ze zouden betalen. Het geeft immers een goed gevoel te zeggen dat je genereus bent. Het is echter pas als ze harde valuta op tafel leggen, dat we weten wat mensen echt willen betalen. Economen, en ik veronderstel iedereen, werken dan ook liever met revealed preferences.

Dit scepticisme kan echter ook ongefundeerd zijn. Het zou best kunnen dat mensen die zeggen dat ze nu willen betalen voor cultuur om er later eventueel gebruik van te kunnen maken, dit ook werkelijk willen doen. Maar hoe weten we dit?

De oplssing is relatief eenvoudig: geef cultuuropties uit, een soort van tegoedbon die mensen kunnen kopen en die ze later kunnen gebruiken om aan een culturele activiteit deel te nemen. Als er dan weinig cultuuropties verkocht worden, was het scepticisme over de stated preferences terecht en vervalt de verantwoording van cultuursubsidies wegens dit argument. Het scepticisme kan echter ook ongefundeerd zijn omdat mensen massaal cultuuropties kopen. Voor mij zou het eender zijn wie er gelijk krijgt. In beide gevallen zal kunst en cultuur gefinancierd worden door de gebruikers (uiteraard) en de niet-gebruikers die er ooit misschien gebruik van willen maken. Zij die totaal niet geïnteresseerd zijn, worden niet verplicht mee te betalen. Iedereen blij.

Niet enkel cultuur, ook recreatie, religie en sport, en bedrijfsubsidies

Om te eindigen nog dit: ik krijg regelmatig te horen dat mijn redenering over cultuursubsidies toch ook opgaat voor sport, religie en recratie. En dat beaam ik telkens. Ik heb dat zelfs al letterlijk geschreven. Ook over bedrijfssubsidies ben ik al zeer kritisch geweest (ze liggen in België veel hoger dan elders). Ik ben ook tegen de RSZ-korting die voetballers krijgen (als ik hier ooit goede data over vind, blog ik hier zeker eens over) en de financiering van voetbalstadions door de overheid. Het valt me echter op dat de tegenstanders zich niet laten horen als ik kritiek geef op subsidies voor recreatie en religie of bedrijven, of toch niet met dezelfde virulentie.

Mijn vermoeden is dat de cultuurlobby veel vocaler is dan andere sectoren, en volop in de tegenaanval gaat als je de subsidies in vraag stelt. Toen de Vlaamse regering eind 2014 met haar algemeen besparingsplan kwam, dus niet enkel voor cultuur, was ook toen de grootste tegenstand bij cultuur te vinden. Een krant als DeMorgen ging zelfs volledig in overdrive, met een volledige voorpagina gewijd aan de besparingen in de cultuursector en een apart katern met krantentitels als ‘There will be blood’ en ‘Paniek op de bühne’ (zie DM 25/9/2014). [En het was op hun vraag dat ik toen deze open brief schreef. Dat wordt me niet gevraagd als het over subsidies voor religie of recreatie gaat.]

Ook Tom Naegels als ombudsman van DeStandaard stelde de vraag in zijn stuk ‘Hebben de culturo’s een megafoon?’ of de redactie overmatig aandacht besteedde aan de beparingen op cultuur in vergelijking bijvoorbeeld met deze op onderwijs. Hij schreef onder meer:

Het valt op: de besparingen van de Vlaamse regering treffen tal van mensen en sectoren, maar de culturele sector protesteert het hardst. Of dat lijkt toch zo als je de opiniepagina’s leest. Tot en met gisteren verschenen in De Standaard dertien opiniestukken over de begroting van de regering-Bourgeois, waarvan er acht over cultuur gingen. Vier gingen over onderwijs en één over De Lijn.

Naegels concludeerde wel dat ondewijs en andere sectoren, zoals vakbonden, wellicht makkelijker via andere kanalen hun belangen verdedigen. Het lijkt me in ieder geval zo dat de culturele sector op het publieke forum veel lawaai maakt als er aan hun subsidies geraakt wordt, wat dus ook kan verklaren waarom ik me vaak tegen hun kritiek moet verdedigen. En waarom ik dan ook veel schrijf over cultuursubsidies, terwijl het me eerder gaat om het aantonen van marktfalingen in allerlei domeinen, ook buiten kunst en cultuur. En vandaar deze lange blogpost…

Conclusie

Als je pleit voor een overheidstussenkomst zoals subsdies, dan moet je de marktfaling aantonen (of aantonen dat de overheidstussenkomst de rechtvaardigheid verhoogt, iets wat ik in deze blogpost buiten beschouwing gelaten heb). Zoniet is pleiten voor subsidies niet meer dan rent-seeking. Marktfalingen kunnen echter meer zijn dan het bestaan van externaliteiten. Ook publieke goederen zijn marktfalingen, omdat de financierbaarheid zeer moeilijk te organiseren is. Onderzoek naar zwaartekrachtgolven is een dergelijk publiek goed, theatervoorstellingen zijn dat niet. Kunst in het park is dan weer wel een publiek goed.

Een goede discussie over de rol van de overheid betekent in ieder geval een goed begrip van de theorie en de empirie van marktfalingen. En ik denk inderdaad dat die kennis ontbreekt bij heel wat verdedigers van cultuursubsidies.

3 thoughts on “Over zwaartekrachtgolven, vuurtorens en cultuursubsidies

  1. Permalink  ⋅ Reply

    herman

    February 15, 2016 at 11:04am

    Ik heb een opmerking over de tekst en een hypothese (die ik reeds eerder ergens in een discussie stelde):

    “Wetenschappelijk onderzoek kan je dus niet uitsluitbaar maken. Wetenschappelijk onderzoek kan dan ook beschouwd worden als een publiek goed.”

    Dat is een opmerking die ik moeilijk kan rijmen met de recente “science piracy” waarbij iemand duizenden pagina’s wetenschappelijk onderzoek vrijelijk beschikbaar stelde. Wetenschappelijk onderzoek, ook het fundamentele, zit toch ook achter de betaalmuur van wetenschappelijke tijdschriften? Onderzoeksresultaten zijn toch niet zonder meer publiek bezit? (Zelfs niet de resultaten die wel door gesubsidieerd onderzoek zijn geboekt …)

    Verder een hypothese: de vruchten van cultuurparticipatie worden net door sociale interactie ook bij niet-gebruikers gebracht. Zelf heb ik jaren lesgegeven en in mijn lessen kwamen behoorlijk wat inzichten aan bod die ik oppikte uit fictieliteratuur (vaak van schrijvers die werkbeurzen ontvangen hadden).
    Het is een hypothese die ook breder opgaat voor ouders naar hun kinderen, overigens. Ouders brengen (onbewust) inzichten uit hun (niet-)participatie aan (gesubsidieerde) cultuur over op hun kinderen.
    Dit is uiteraard eerder een vraagstuk dan een pleidooi voor subsidies. Het gaat er mij vooral over dat je de “positieve externaliteiten” van cultuur breed moet inschatten omdat mensen voortdurend, en elke sociale interactie, bezig zijn met het overdragen van cultuur.

    M.a.w. mis ik in deze discussie de algemene sociologische theorie m.b.t. socialisatie (primair, secundair, tertiair) zoals o.a. geformuleerd door Pierre Bourdieu en de rol van cultuurconsumptie in deze theorie.
    (Ik herinner me dat indertijd Alexander Vanderstichele aan de KUL veel bezig was rond cultuurconsumptie maar ik kan niet direct doorverwijzen naar peer reviewed onderzoek omdat – oh ironie – dat niet beschikbaar is voor een simpele loonarbeider men weinig meer dan een computer en een internetverbinding.)

  2. Permalink  ⋅ Reply

    Jordy

    November 17, 2019 at 11:01pm

    Twee opmerkingen/vragen hier bij.
    1. Is de bewering/studie dat 1 € investeren in de cultuursector 1,3 € opbrengt geen voldoende pleidooi dat ook niet-gebruikers ‘profiteren’ van deze subsidies?

    2. Net als bij fundamenteel onderzoek in de wetenschap is er ook veel trial & error in cultuur waar ogenschijnlijk bijna niemand wat aan heeft, maar later toch leidt tot alom gewaardeerde kunst/acteurs/series/… De aanvankelijke niet-gebruiker is dan toch misschien uiteindelijk gebruiker.

  3. Permalink  ⋅ Reply

    Dominique Kenens

    December 23, 2019 at 8:46pm

    Een denkfout die regelmatig voorkomt aan beide zijden van het (cultuursubsidie)debat, is deze: het is niet omdat er weinig (of geen) degelijke cijfers bestaan, dat er geen concrete realiteit bestaat, waar rekening mee gehouden kan/moet worden.

    Ik verklaar me nader.

    Er zijn inderdaad relatief weinig harde cijfers rond de positieve externaliteiten van cultuur. Een kleine denkoefening levert echter algauw enkele pistes om toch tot een “ondergrens” te komen.

    Vooreerst kan men de hele toeristische sector in kaart brengen. Veel van wat onder “stedelijk toerisme” valt, heeft namelijk een rechtstreekse link met het cultuurlandschap. Men gaat nl. op vakantie naar bv. de waddeneilanden om te genieten van de natuur, naar de Dominicaanse Republiek om goedkoop cocktails te slurpen in het zonnetje… maar de City Trip naar onze steden, in dit druilerig landje, moet het toch vooral hebben van de sfeer, mede ingegeven door hoe de architectuur (kunst), de gastronomie (cultuur), en de nevenactiviteiten (kunst & cultuur) samenwerken.

    In tegenstelling tot veel andere sectoren, heeft het toerisme een complexe berekening. Zelden gaat men naar een stad enkel om één specifiek museum te bezoeken. De “sfeer” van de stad, de trends en (persoonlijke) gevoeligheden spelen allen mee.

    Deze “mix” is integraal verantwoordelijk voor het succes van (oa) Vlaanderen als toeristische bestemming. Het tegenovergestelde kan men zien in de gehypete golfstaatjes, waar vele oliedollars een kunstmatig architectuurparadijs optrekken, in de (ijdele) hoop dat zelfs zonder (kunst)geschiedenis of bruisend artistiek leven, het toerisme toch op gang zal trekken.

    Puur qua “Return On Investment” kan Vlaanderen zich in deze op de borst slaan. Bij ons geen nood aan bouwsels van Zaha Hadid om jaar na jaar (vaak dezelfde) toeristen opnieuw te lokken.

    Wel is het belangrijk om te onderstrepen dat deze trekpleisters —wiens economische waarde op het vlak van HoReCa, Shopping, etc… rechtstreeks door het cultuurlandschap gedragen wordt— ingebed zijn in een complex (onmogelijk in kaart te brengen) biotoop aan kunstinstituten, architecturen, culturele gebruiken, gastronomische zaken,… deels gesubsidieerd, deels gegenereerd via kruisbestuiving en enthousiasme.

    En daar wringt het schoentje mijns inziens wanneer men subsidies “verdeelt”. Vaak worden sectoren en subsectoren gewogen en vergeleken zonder rekening te houden met deze kruisbestuivingen.

    Een economisch rendabel spektakelstuk, geeft een minderheid het vertrouwen om eens een opera te proberen, een amateurtheater motiveert om in De Vooruit een opvoering van Medea mee te pikken, een bestseller van Dan Browne geeft zin in complexer boeken (fictie of non-fictie),…

    Ook de kunsten beïnvloeden elkaar, want het huidige kunstenlandschap is niet langer in vakjes te vatten: theater door beeldende kunstenaars, muzikanten die samenwerken met cineasten,… en wat te denken van de strip (!) figuren die toeristen door Brussel loodst met de blik omhoog gericht?

    Maar deze waarde dient “onderhouden” te worden. Niet enkel door in te zetten op renovatie, restoratie en behoud; maar ook door ervoor te zorgen dat er *gestaag* nieuwe grondstof geleverd wordt.

    De idee die heerst dat een stad (of land) als een openluchtmuseum kan blijven teren op haar (kunst)erfenis, is naïef en achterhaald te noemen. De oude parels van vandaag, raken morgen haar waarde (ten dele) kwijt, om dan weer later (her)ontdekt te worden. Maar de nieuwe initiatieven van vandaag, ook al hebben ze hun (economische EN culturele) waarde nog niet bewezen, maken deel uit van de voedingsbodem waar de volgende generaties haar (toeristisch) kapitaal op groeit. Zelfs wanneer het om vluchtige (podium)kunsten of moeilijke (abstracter) kunsten gaat.

    Moest dit in formules te vatten zijn, dan zou men dit in de eerder vernoemde Golfstaatjes reeds toepassen. Maar een “grondlaag” bevat nu eenmaal vuil, ongedierte EN noodzakelijke grondstoffen. Het is niet economisch naïef om hierin op zeker te (blijven) spelen.

    Ik had het hier enkel over de toeristische sector, omdat deze *zelfs* voor kunstanalfabeten toch concreet is. Niet iedereen kan of moet in de overige waarden van de Kunst met Grote “K” geïnteresseerd zijn (ik ben dat zelf niet in Sport met Grote “S”). Maar het besef dat kunstenaars meebouwen aan de belevingswereld van morgen, zou er misschien voor kunnen zorgen de investeringen (en niet “de subsidies”) naar waarde te schatten. En de rendementen te leren waarderen.

Leave a Reply to herman Cancel reply

Your email will not be published. Name and Email fields are required.