De vrije markt en het goede leven

Op Twitter regende het reacties over het aangekondigde initiatief van Walibi om een speedy-pass aan te bieden. Met deze pass, die 35 euro zou kosten, moet men niet meer aanschuiven bij attracties. Hieronder probeer ik een aantal zaken te verduidelijken aan de hand van twee tweets.

1. Een groot pak frieten is geen speedy-pass

De onderstaande tweet was naast heel grappig ook typerend voor de reacties van zij die geen probleem hebben met de speedy-pass.

Schokkend nieuws. Wie vlakbij #Walibi in frituur Chez Jos een euro extra betaalt, krijgt een GROTER pak frieten!

— Chris Demeyere (@chrisdemeyere) June 10, 2013

Het klopt natuurlijk: met meer geld kan je overal betere diensten en goederen kopen. Een betere auto, een plaatse in 1ste klasse op de trein, meer beenruimte op het vliegtuig, … Het grote verschil tussen de speedy-pass en bijvoorbeeld een groter pak frieten is dat de speedy-pass een positional good is, namelijk iets dat zijn waarde krijgt juist doordat anderen het niet hebben: als iedereen een speedy-pass koopt, is de waarde van de speedy-pass nul, want dan moet terug iedereen aanschuiven.

Je moet dus vermijden dat iedereen de speedy-pass koopt door de prijs hoog genoeg te zetten. Dat is niet het geval indien iedereen een groter pak frieten zou kopen: dan heeft dat geen effect op de waarde van een groter pak frieten.

2. Is een speedy-pass nodig om het “goede leven” te kunnen leiden?

Een speedy-pass is dus net ontworpen om uit te sluiten, want als iedereen het koopt, heeft het geen waarde. De vraag is of dat erg is. De volgende tweet suggereert van wel.

de speedy pass linken aan de wachtlijsten in de ziekenhuizen… mag ik dat populisme noemen? #dtv#terzaketv

— lisbeth imbo (@lisimbo) June 10, 2013

Hier wordt gewaarschuwd voor het hellend vlak: vandaag is het een speedy-pass voor Walibi, morgen een speedy-pass voor het ziekenhuis. Die twee zaken zijn echter fundamenteel verschillend, en dat verschil maken is essentieel voor een rechtvaardige en efficiënte maatschappij.

Het verschil moet gemaakt worden tussen enerzijds dingen die nodig zijn om het “goede leven” te kunnen leiden, en dingen die daarvoor niet nodig zijn. Zonder een invulling te geven van wat dat “goede leven” dan wel is, kan je toch een aantal zaken opnoemen die onontbeerlijk zijn om het “goede leven” te kunnen leven. Buiten voedsel en wonen is dit onder meer veiligheid, gezondheid, onderwijs en mobiliteit. Er wordt heel wat gediscussieerd over deze lijst van basic capabilities; Onder meer Martha Nussbaum en Amartya Sen hebben over de capabilities approach, een theorie die voortbouwt op John Rawls, veel geschreven.

Ik ben van mening dat wij allen als samenleving de verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat iedereen zoveel mogelijk beschikt over de basic capabiliteis om het goede leven te kunnen leiden. Bij wijze van voorbeeld: als rolstoelgebruikers onvoldoende flexibiliteit hebben om de trein te gebruiken dan moeten wij die flexibiliteit, die de vrije markt niet aan iedereen levert, als maatschappij financieren. Voldoende flexibele mobiliteit is immers volgens mij noodzakelijk om een goed leven te kunnen leiden. En ik denk dat de meesten het hiermee eens zijn.

Dus de discussies zijn niet beslecht wat betreft de ultieme lijst van basic capabilities. Maar waar volgens mij géén discussie over is, is dat goede toegang tot gezondheid absoluut nodig is om het “goede leven” te kunnen leiden, terwijl een speedy-pass dat absoluut niet is. Suggereren dat er een hellend vlak is, is suggereren dat er geen kwalitatief onderscheid kan gemaakt worden tussen wat basic capabilities zijn en wat niet.

Nu, het zou kunnen dat er mensen zijn die vinden dat een speedy-pass voor hen wél belangrijk is en dat ze zonder die pass ongelukkig zouden zijn. En dat kan best oprecht zijn, maar het getuigt wel van een “dure smaak” en dus niet legitiem om gefinancierd te worden door de medeburgers.

In dit geval lijkt het me duidelijk dat een speedy-pass een dure smaak is. De discussie wordt echter een pak moeilijker bij zaken die minder duidelijk zijn. Is toegang tot internet een dure smaak? Ik denk het niet: het lijkt me ondertussen onontbeerlijk om het goede leven te kunnen leiden.  Ik geef het als voorbeeld om te tonen dat een discussie over basic capabilities nooit af zal zijn. Mensen zijn sociale wezens, en als de overgrote meerderheid veelvuldig gebruik maakt van een dienst, zoals internet, dan bestaat er een goede kans dat dit de norm wordt, en bijvoorbeeld belangrijk wordt voor de slaagkansen van je kinderen in het onderwijs -ik zeg maar wat.

Anderzijds is een sociale norm geen voldoende voorwaarde om te behoren tot een basic capability. Stel dat een jaarlijkse buitenlandse vliegvakantie of autobezit de norm is, dan nog lijkt me dat geen reden om er een basic capability van te maken. Je kan je misschien daardoor ook uitgesloten voelen, maar dan ligt het probleem volgens mij -in dit geval- eerder bij het gebrek om zich te kunnen onttrekken aan de sociale norm. Echte vrijheid betekent ook dat je je kan onttrekken van die sociale norm. (Dat is, toegegeven, psychologisch gemakkelijker indien dat effectief een keuze is. Met andere woorden, het is iets helemaal anders als je wel een jaarlijkse buitenlandse vliegvakantie kan betalen maar kiest om dat niet te doen, dan als je dat niet kan betalen en dus geen andere keuze hebt dan het niet te doen.)

Het wisselend belang van de sociale norm voor de basic capabilities is volgens mij ook terug te vinden in de definitie van de armoedegrens. Deze wordt bepaald als 60% van het mediaaninkomen. Deze definitie erkent dat mensen sociale wezens zijn, waardoor de armoede gemeten wordt in relatieve termen, namelijk ten opzichte van een norm (i.c. het  mediaaninkomen). Echter, de grens is 40% verwijderd van die norm, waardoor er evenzeer erkend wordt dat niet alles wat de norm is ook belangrijk is om niet in armoede te moeten leven.

Echter, voor zaken die per definitie uitsluiten, zoals een speedy-pass, kan deze redenering niet opgaan. Een speedy-pass heeft zijn waarde net omdat het uitzonderlijk is, waardoor het moeilijk een breed gedragen sociale norm kan worden.

3. Geen speedy-pass voor mij

Het feit dat de speedy-pass ontworpen is om uit te sluiten, betekent dat ik hem niet zal kopen voor mij of mijn kinderen, of ik het me nu kan veroorloven of niet. Ik ben van mening dat je mensen mag uitsluiten van zaken die niet tot de basic capabilities behoren, maar het betekent niet dat ik dat wil doen in dit geval. Misschien verandert dat nog als ik aan het idee van een speedy-pass wen. Maar op dit moment wil ik niet dat mijn kinderen andere kinderen voorsteken gewoon omdat ze meer betaald hebben. En ik wil ook niet dat mijn kinderen worden voorgestoken door anderen die meer betaald hebben.

Ik geef toe dat ik eigenlijk niet goed weet waarom ik dat niet wil. Misschien omdat ik wil dat mijn kinderen aanleren dat er in essentie geen verschil is tussen kinderen: het plezier van elk kind is evenveel waard, ook al is dat plezier in dit geval niet noodzakelijk voor de ontwikkeling van het kind, waardoor de overheid zich niet te moeien heeft. Misschien omdat het specifiek over kinderen gaat, die zelf geen enkele verantwoordelijkheid kunnen hebben voor hun maatschappelijke positie. Misschien omdat de ongelijkheid zo opzichtig is (maar dat is wel vaak zo). Misschien omdat het een ongelijkheid is die ik niet gewend ben. Het kan ook een combinatie zijn van bovenstaande redenen, maar zoals gezegd: ik weet het niet zo goed.

Naast het feit dat het niet noodzakelijk is voor het goede leven, is er nog een ander belangrijk aspect, namelijk de keuze die men heeft om niet naar Walibi te gaan, maar naar een ander pretpark waar ze geen speedy-pass aanbieden. Dat is dan ook wat ik zou doen. Of ik zou naar Walibi gaan op momenten dat het niet druk is en een speedy-pass weinig waarde en dus weinig gebruikt zal worden.

En stel dat alle pretparken een speedy-pass invoeren? Tja, dan betekent dit dat de concurrenten van Walibi denken of ervaren hebben dat ze geen of onvoldoende extra klanten aantrekken door de speedy-pass niet aan te bieden. Dat betekent dus dat de meeste mensen het niet erg vinden. En wie ben ik dan om te eisen dat men dit zou verbieden. Ik ga dan gewoon niet naar een pretpark, noch mijn kinderen. Hun ontwikkeling of speelpret hoeft er niet onder te lijden.

One thought on “De vrije markt en het goede leven

  1. Permalink  ⋅ Reply

    koenfucius

    June 16, 2013 at 12:32pm

    Goed artikel, maar ik heb toch enkele bedenkingen. Je beschouwt de Speedy Pass een “positional good”- dat valt zeker aan te vechten. Veel meer dan bv een business class vliegtuigticket heeft de Speedy Pass een manifest functioneel voordeel voor de bezitter: de aantrekkelijkheid zit in het feit dat men de wachtrijen kan omzeilen, en niet in het feit dat men iets bezit wat anderen niet hebben. (Als dat écht belangrijk was zou een uiterlijk teken als bv een T-shirt met opschrift “Ik heb 2 keer zoveel betaald als U” veel beter zijn.) De Speedy Pass staat dus veel dichter bij een groter pak friet dan bij lidmaatschap van de Royal Waterloo Golf Club of een Rolex horloge.

    Je stelt dat er een “fundamenteel verschil” is tussen de Speedy Pass en toegang tot gezondheidszorg. Dat verschil is echter helemaal niet zo fundamenteel (zoals je overigens erkent later: de discussie over basic capabilities zal “nooit af” zijn). Je vele voorbeelden illustreren prima waarom het verschil diep subjectief is. Het probleem met een definitie als “het goede leven” is dat het suggereert dat er een absoluut punt bestaat waar het leven “goed” is. Niet zo: we ervaren de dingen op relatieve wijze: er is altijd “minder goed” en “beter”. Dit is een onvermijdelijk gevolg van het feit dat vele goederen en diensten schaars zijn – van Walibi attracties tot heupoperaties. Er vindt dus de facto rantsoenering plaats. Wie kan en wil is altijd in staat meer middelen aan te wenden dan zijn buurman. Hoe lang is de wachttijd die overeenkomt met “goede toegang” tot een heupoperatie? Wat hij ook is, mag ik dan bijvoorbeeld besluiten om geen nieuwe auto te kopen en met het geld dat ik daarvoor had gespaard een “speedy pass” voor mijn heupoperatie aan te schaffen voor “betere toegang”? Idem bij Walibi: als ik besluit met mijn familie ter plaatse onze bokes met choco te eten in plaats van uitgebreid in het restaurant te eten en met het uitgespaarde bedrag Speedy Passen te kopen, waarom niet?

    Je zegt: “Suggereren dat er een hellend vlak is, is suggereren dat er geen kwalitatief onderscheid kan gemaakt worden tussen wat basic capabilities zijn en wat niet.” Niet eens: suggereren dat er *geen* hellend vlak is, is suggereren dat er geen differentiatie bestaat in een mythische categorie van “basic capabilities”, en ontkennen dat individuen de vrijheid hebben hun middelen aan te wenden om gebruik te maken van deze differentiatie. Het hellende vlak is er – deal with it.

    Tenslotte: geen Speedy Pass voor jou – je wil niet dat je kinderen andere kinderen voorbijsteken, noch dat ze voorbijgestoken worden door anderen. Met andere woorden: geen differentiatie voor de kleine andreasjes – alle kindjes gelijk en alle kindjes blij. Maar die differentiatie is er toch al: wat met de klasgenootjes wiens ouders zich niet alleen geen Speedy Pass kunnen veroorloven, maar ook geen toegangsbiljet? De logische lijn die je zo opzet gaat lekker door tot wanneer je uiteindelijk tegen de collectivistische buffers aanrijdt: differentiatie houdt alleen op te bestaan wanneer iedereen exact hetzelfde krijgt.

    Het zou overigens interessant zijn na te gaan hoe de verontwaardigde goegemeente zou hebben gereageerd mocht Walibi het andersom hebben aangepakt: “We verhogen de toegangsprijs, maar wie bereid is langer aan te schuiven dan wie de volle prijs betaalt, kan binnen voor de helft.” Zelfde differentiatie, andere verpakking, waarin minder kapitaalkrachtige bezoekers extra kansen krijgen…

    De commotie rond de Speedy Pass lijkt me vooral ingegeven door een wat naïeve egalitaire reflex, die Peter Mertens mooi verwoordde in Terzake op 10 juni: “ik ben tegen de afschaffing van 1ste klas, en voor de afschaffing van 2de klas – iedereen moet in 1ste klas kunnen zitten.” (31:50). Differentiatie is een inherent, ondeelbaar facet van onze samenleving, met onvermijdelijke nivellering (en bijhorend hellend vlak) voor gevolg. Dit ontkennen getuigt van onwetendheid, en differentiatie consequent onderdrukken kan enkel in een totalitair regime.

Leave a Reply

Your email will not be published. Name and Email fields are required.