Cultuursubsidies veroorzaken Mattheuseffect

Eind vorig jaar werden de resultaten gepubliceerd van de participatiesurvey 2014 over cultuur. De survey bekijkt gegevens van publieke en private cultuurparticipatie en creatieve hobby’s en wordt gecoördineerd door de Vakgroep Sociologie van de Universiteit Gent. Ook in 2004 en 2009 werden dergelijke surveys uitgevoerd, wat toelaat een evolutie te geven.

De survey vraagt ook naar het diploma waardoor de participatiegraad kan worden opgedeeld volgens opleidingsniveau. De resultaten voor de deelname aan kunstige en populaire podiumkunsten zijn te zien op de illustratie. Het grote verschil tussen hoger- en lageropgeleid is duidelijk: de incidentele participatie, namelijk 1 of 2 keer tijdens de afgelopen zes maanden, is 2 tot 3 keer hoger voor hoogopgeleiden in vergelijking met laagopgeleiden. Wat betreft de frequente participatie, 3 of meer keer, is dat zelfs 3 tot 4 keer hoger. Dezelfde resultaten zien we ook voor andere domeinen: zo is het verschil in participatiegraad tussen hoog- en laagopgeleid voor musea en tentoonstellingen nog uitgesprokener.

cultuurmattheus

Het zijn allen cultuurdomeinen die gesubsidieerd worden door de overheid. Die subsidies komen dus vooral ten goede aan hoogopgeleiden. Gezien de sterke correlatie tussen opleiding en inkomen krijgen heel wat cultuurparticipanten die het eigenlijk best wel kunnen betalen toch een soms zeer grote korting op hun ticketprijs. Die korting wordt betaald door de niet-gebruiker, waar dus ook heel wat laagopgeleiden met een laag inkomen bij zitten.

Cultuursubsidies blijken dus een klassiek voorbeeld van het mattheuseffect te zijn, waarbij zij die hebben zullen krijgen. En dat geld komt van belastingen die de niet-gebruiker moet betalen, en dus de niet-gebruiker armer maakt. Gezien er heel wat niet-gebruikers laagopgeleid zijn en een laag inkomen hebben, kan men spreken van een transfer van arm naar rijk.

En dat mattheuseffect houdt hardnekkig stand. Het was een speerpunt in het beleid van Bert Anciaux toen hij minister van Cultuur werd om lageropgeleiden meer te doen participeren. Ondanks alle inspanningen blijkt dat 15 jaar later niet gelukt te zijn: de lage participatiegraad onder laagopgeleiden blijft constant, of daalt zelfs nog wat.

In de survey wordt ook gevraagd naar de drempels om te participeren. Men zou kunnen veronderstellen dat het financiële doorweegt voor laagopgeleiden, maar slechts 9 procent duidt dit aan als een drempel; verrassend genoeg is dat voor 13 procent van de hoogopgeleiden wel een drempel, weliswaar nog laag, maar hoger dan voor laagopgeleiden.

Dat het aanbod niet interessant is, is voor ongeveer 30 procent van de respondenten een drempel, min of meer ongeacht het opleidingsniveau. De drempel die het meest wordt aangewezen is echter dat ‘het me gewoon niet interesseert’: gemiddeld bijna 40 procent duidt dit aan, maar bij laagopgeleiden is dat 50 procent.

Cultuursubsidies resulteren dus al jaren in een beleid waardoor bepaalde activiteiten goedkoop aangeboden kunnen worden, terwijl geld niet het voornaamste probleem blijkt te zijn, maar wel het aanbod of gewoon geen interesse in cultuur zelf. Wanneer zal de overheid eindelijk stoppen met dit paternalistische beleid en aanvaarden dat volwassenen zelf kiezen of ze willen participeren of niet? Nu moet iedereen verplicht meebetalen voor activiteiten die ofwel resulteren in een verkeerd aanbod, of die gewoon niet interessant zijn voor veel mensen. Bovendien blijkt dat effect nog sterker voor laagopgeleiden te zijn.

Een vaak gehoord argument voor cultuursubsidies is dat er nu eenmaal zoveel gesubsidieerd wordt en dat mattheuseffecten overal aanwezig zijn, met als voorbeeld de financiering van het hoger onderwijs. Maar een mattheuseffect in het ene domein praat het andere nog niet goed, natuurlijk. Bovendien blijken bijvoorbeeld subsidies voor het hoger onderwijs een opbrengst voor de overheid op te leveren die vele malen hoger is dan de kosten, omdat hogeropgeleiden veel belastingen betalen. En dat geld wordt gebruikt om te herverdelen waardoor zij die geen hoger onderwijs volgen toch voordeel kunnen halen bij die subsidies. Dat effect is er niet bij cultuursubsidies.

Het is voor mij dan ook een raadsel dat zogenaamd sociale partijen die opkomen voor meer (kansen)gelijkheid vaak de grootste verdedigers zijn van cultuursubsidies, terwijl het mattheuseffect overduidelijk aanwezig is.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Leave a Reply

Your email will not be published. Name and Email fields are required.