De Belgische overheid geanalyseerd: Sociale Zekerheid

Dit is deel 2 in een reeks van vier.

De verkiezingen van mei 2019 komen eraan. Dat betekent ook weer allerlei discussies over de Belgische overheidsuitgaven. De oproep om te besparen is dan nooit ver weg. In deze reeks tracht ik duidelijk te maken binnen welk kader besparingen al dan niet zouden kunnen plaatsvinden. . Om goed te kunnen vergelijken, worden de Belgische uitgaven vergeleken met 7 andere Europese landen: de vier buurlanden Frankrijk, Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, en drie landen uit het noorden, zijnde Denemarken, Zweden en Finland.

De uitgaven voor sociale bescherming zijn veruit de grootste uitgavenpost van een overheid. Dat geldt niet enkel voor België maar voor nagenoeg alle ontwikkelde landen. Sociale bescherming behelst dan ook belangrijke elementen an de sociale zekerheid, zoals pensioenen, werkloosheid, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en kinderbijslag. De gezondheidszorg valt daar volgens de rekeningen van Eurostat en de Oeso buiten en wordt in een volgend deel behandeld.

In de periode 2001 tot 2015 stegen de bruto overheidsuitgaven voor sociale bescherming in België met 3,7 procent van het BBP. Vooral na de financiële crisis stegen deze uitgaven in termen van het BBP fors: tussen 2007 en 2009 was de stijging 2,6 procent van het BBP. Dat is te verklaren doordat de sociale uitgaven eerder stijgen als de economie erop achteruit gaat. Dat is ook te zien in andere landen. Na een crisis zou je verwachten dat deze uitgaven terug dalen, maar dat is niet gebeurd in België en de meeste andere landen. De economie bleef immers slabakken. Enkel Duitsland en Zweden, en later het VK, zijn er in geslaagd om tegen 2015 de sociale uitgaven terug op hetzelfde niveau te krijgen als vóór de crisis.

De bijgaande figuur geeft de bruto sociale overheidsuitgaven in 2015, opgedeeld in een aantal subcategorieën. België zit met 21 procent sociale uitgaven in de middenmoot, net tussen Zweden en Denemarken in. Frankrijk en zeker Finland staan bovenaan. Uit de gegevens blijkt dat de pensioenen veruit de grootste uitgavenpost zijn. Overheden geven hieraan vaak 10 procent van het BBP of meer, behalve het VK en Nederland. De andere subcategorieën betreffen de uitgaven voor werkloosheid en arbeidsmarktbeleid, ziekte en invaliditeitsuitkeringen, en kinderbijslag, die echter een pak lager liggen.

Overheid en privésector

Wat opvalt zijn de lage overheidsuitgaven die de Nederlandse overheid geeft aan sociale bescherming: in 2015 was dat goed voor 15 procent van het BBP, ruim 6 procent minder dan België. Maar dat is in grote mate te verklaren door een grondig andere organisatie van het systeem, waarbij de privésector een veel belangrijkere rol inneemt. Zo moet de Nederlandse werknemer verplicht een bedrag betalen aan privé-pensioenverzekeraars, bovenop de verplichte bijdragen aan de overheid. Er wordt ook nog een flink bedrag vrijwillig opgelegd.

Ook daarover heeft de Oeso een aantal cijfers verzameld. De onderstaande figuur geeft de totale bruto uitgaven aan sociale bescherming in 2015, dus zowel door de overheid als door de privésector. Onmiddellijk valt op dat de privésector in het VK en Nederland een groot aandeel heeft in de sociale uitgaven. In Nederland was dit goed voor bijna 7 procent van het BBP, waarvan het grootste deel voor pensioenen. Nederland geeft dan in totaal 22 procent aan sociale bescherming, tegenover de 22,7 procent in België. De uitgavenkloof tussen Nederland en België daalt zo van 6 naar 0,7 procent van het BP.

Als de totale sociale uitgaven bekeken worden, zakt België bovendien een plaatsje naar beneden, omdat ook Zweden een relatief groot aandeel van de sociale bescherming via de privésector laat gebeuren. Ook in Zweden betreft dit vooral de pensioenen.

 

Stijgende pensioenuitgaven

De totale pensioenuitgaven in België zitten in de middenmoot in deze selectie van landen. Hierop besparen is dan wellicht niet makkelijk. Bovendien is de vergrijzingsgolf nog in volle gang en zal deze nog tot 2040 in kracht toenemen. De Vergrijzingscommissie verwacht dat de pensioenuitgaven door de overheid al in 2025 met bijna 1 procent van het BBP zullen stijgen. Tegen 2040 komt er dan nog eens ruim 1 procent van het BBP bij. En in deze cijfers zitten de verhogingen van de pensioenleeftijd tot 67 jaar reed ingecalculeerd. Zonder die verhogingen zullen de overheidsuitgaven nóg 1 procent van het BBP hoger uitvallen. De toekomstige pensioenuitgaven door de overheid zullen de komende jaren dus blijven stijgen. Enkel als de overheid elders bespaart op haar uitgaven, zullen de totale overheidsuitgaven blijven stijgen.

De vraag is of er in de sociale bescherming op de andere, weliswaar kleinere posten kan bespaard worden. Er zijn de uitgavenposten van ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, kinderbijslag, werkloosheiduitkeringen en wonen. Maar ook op die posten zit België nooit vooraan in het peloton van de overheidsuitgaven. Dat betekent niet dat er geen besparingen mogelijk zijn. Zo verwacht de vergrijzingscommissie een daling in de werkloosheidsuitgaven, en zijn de uitgaven in de ziekte en invaliditeit aan de hoge kant. Maar die posten zijn waarschijnlijk te klein om de stijgende pensioenuitgaven te kunnen compenseren. En het is in ieder geval niet zo dat de Belgische overheden veel meer uitgeven dan de andere beschouwde landen.

Hoe effectief is de sociale bescherming?

De volgende figuur geeft de evolutie van de armoedegraad in België, opgedeeld volgens drie leeftijdscategorieën. Hieruit blijkt dat de armoede bij de 65-plussers gedaald is. In 2006 bevond zich nog meer dan 16 procent van de 65-plussers in armoede. Tien jaar later is dat gezakt tot 8,2 procent. Ik heb dit voorgelegd aan Wim Van Lancker (KULeuven) en hij zoekt de verklaring in grote mate bij de tweeverdieners. De gepensioneerden zitten meer en meer in gezinnen waar twee mensen gewerkt hebben en die dus beide pensioenen kunnen combineren, waardoor hun gezamenlijk inkomen hen -meer dan vroeger- boven de armoedegrens tilt. Daarbovenop zijn er ook de maatregelen uit het Generatiepact van 2006 die vooral de laagste pensioenen verhoogd hebben.

Die gunstige evolutie wat armoede betreft is echter niet te zien bij kinderen en jongeren tot 26 jaar, noch bij de middengroep tussen 26 en 65 jaar. De kinder- en jongerenarmoede is in België tijdens dezelfde periode gestegen van iets minder dan 10 procent in 2004 naar iets boven 12 procent in 2016. De armoede bij kinderen jongeren dan 18 jaar ligt zelfs nog iets hoger. En dat ondanks alle politieke beloften van de laatste tien jaar om de kinderarmoede fors te verminderen. Het is niet zo dat België hiermee extreem slecht scoort. Ook onze buurlanden hebben gelijkaardige cijfers voor kinderarmoede. Enkel Denemarken en Finland scoren echt goed wat betreft kinderarmoede met percentages lager dan 5 procent.

Opvallend in de huidige verkiezingscampagne is wel dat verschillende politieke partijen de focus leggen op het verhogen van de laagste pensioenen, terwijl er nauwelijks aandacht gaat naar de gestegen kinderarmoede. Op basis van deze cijfers zou dat net omgekeerd moeten zijn: de prioriteit moet gaan naar kinderarmoede. Dat hoeft niet noodzakelijk veel te kosten: een meer op kinderarmoede gerichte besteding van de kinderbijslag, ruim 9 miljard euro per jaar, zou al heel wat kunnen doen om deze onrechtvaardige situatie te verbeteren.

De Morgen schreef een redactioneel stuk op basis van bovenstaande analyse.

Leave a Reply

Your email will not be published. Name and Email fields are required.